Zoals ik pas al schreef: Gregorius Bar-Hebraeus (1226–1286) mag in het Nederlandse taalgebied weinig bekendheid genieten, in de Syrische christelijke traditie geldt hij als één van de grootste geleerden. In de negentiende eeuw is de Syrische tekst van zijn commentaar op de Psalmen in Hebreeuws/Aramees schrift in druk verschenen, maar (voor zover mij bekend) zijn alleen zijn opmerkingen bij Psalm 23 en Psalm 29 in een westerse taal, namelijk het Duits, vertaald.
Hoewel zijn commentaar op Psalm 23 vooral uit taalkundige opmerkingen bestaat (vergelijkingen met de Griekse vertaling van de Psalm), waar ik u hier nu niet meer zal vermoeien, staan er ook enkele anderszins opmerkelijke zaken in. Bar-Hebreaeus begint als volgt:
Psalm 23 vertelt over de terugkeer van het volk en profeteert over de rust die ze zullen ontvangen wanneer ze uit de Babylonische ballingschap zullen terugkeren.
De suggestie om Psalm 23 speciaal in verband met het herstel van het joodse volk na de Babylonische ballingschap te lezen ben ik eerder nooit tegengekomen. Misschien ontleent Bar-Hebraeus het wel aan een ander, misschien is het zijn eigen inzicht. Bar-Hebraeus bedoelt overigens niet dat Psalm 23 pas aan het eind van of na de ballingschap is geschreven, maar dat David profetisch al op deze tijd vooruitblikt.
Als men aarzelt of men psalmen op deze manier profetisch moet lezen, kan men op een andere manier Bar-Hebraeus’ suggestie toch oppakken: als je probeert in te leven in de joden die zich aan het einde van de ballinschap opmaakten om terug te keren naar Jeruzalem en het beloofde land, hoe zou Psalm 23 dan voor hen hebben geklonken – wat zou de psalm dan voor hen in die tijd speciaal hebben betekend?
Overigens is het zeker geen willekeurige slag in de lucht van Bar-Hebraeus om Psalm 23 met de terugkeer uit de ballingschap te verbinden. Hoewel hij het zelf niet expliciet zegt, ligt het voor de hand dat hij Jesaja 40:11 in gedachten had: “Als een herder zal Hij Zijn kudde weiden: Hij zal de lammetjes in Zijn armen bijeenbrengen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden,” en misschien ook Jesaja 49:10: “Zij zullen geen honger hebben of dorst lijden, hitte en zon zullen hen niet steken, want hun Ontfermer zal hen leiden, Hij zal hen zachtjes leiden naar waterbronnen” (HSV) – verzen die in hun context duidelijk een link hebben met de terugkeer uit de ballingschap.
Op de stok en de staf in vers 4 van Psalm 23 gaat Bar-Hebraeus vrij uitgebreid in:
Uw stok en uw staf, zij troosten mij. (…) Dat is de staf van Aäron en de staf van Mozes. (…) Volgens Origenes worden met de scepter en de staf de tuchtigingen en kwellingen aangeduid, want, zo zegt hij, als je zondigt en de staf van God op je gelegd ziet, zo weet dat de barmhartigheid van God nabij is. Zo wordt er ook gezegd: God tuchtigt degenen in wie Hij een welgevallen heeft [verg. Spreuken 3:12]. Volgens Daniël [van Ṣalaḥ, zesde-eeuwse Syrische Bijbelverklaarder] worden met de scepter en de staf de hel en de dood aangeduid, want daardoor wordt de mens opmerkzaam op de onsterfelijkheid die hij door de opstanding verkrijgt. Athanasius is van mening dat hier de Messias wordt beduid omdat hij de opgerichte Scepter en de machtigste staf is.
Bar-Hebraeus legt hier niet een expliciet verband met de ballingschap en de verlossing daaruit, hoewel de uitleg van Origenes daar wel aanknopingspunten toe biedt: ziet men de stok en staf als bestraffing, dan kan men daarbij aan de ballingschap denken, die volgens het Oude Testament een oordeel van God was, en vervolgens aan de verlossing daaruit als een betoning van Gods barmhartigheid.
Alleen hier maakt Bar-Hebraeus in zijn verklaring van Psalm 23 via de mening van Athanasius een voorzichtige verwijzing naar Christus. Door zijn insteek bij de ballingschap kwam hij niet meteen al in vers 1 uit bij de Goede Herder in het Nieuwe Testament. En ook hier in vers 4 noemt hij niet de visie van bijvoorbeeld Theodoretus van Cyrrhus en Zigabenos dat de stok en de staf specifiek op de twee delen van het kruis van Christus duiden.
Aan het eind van zijn uitleg van de psalm is Bar-Hebraeus weer helemaal terug bij het thema van de terugkeer uit de ballingschap:
Uw goedheid en barmhartigheid volgen mij na. (…) Dat wil zeggen: zoals ze mij eens uit Egypten uitleidden, zo zullen ze mij nu uit Babylon uitleiden. Opdat ik het huis des Heeren wone tot in lengte van dagen. (…) Dat wil zeggen dat ik niet meer ver weg wordt geworpen en gevankelijk wordt weggevoerd naar vreemde landen.
Ziet men Psalm 23 als een eikel waaruit door de eeuwen heen een grote eikenboom aan verklaringen, overdenkingen en dichterlijke bewerkingen gegroeid is, dan is Bar-Hebraeus’ korte uitleg binnen dit geheel slechts een klein takje van de eik, maar misschien wel een takje dat ten onrechte al te vaak geheel over het hoofd is gezien.