“Wil je onze varkens zien?” vraagt Abanoub* plotseling. Hij is tuktukchauffeur en maakt in zijn driewieler met twee Nederlandse bezoekers en mijzelf een rondritje door de vuilnisophalerswijk rond de beroemde rotskerk aan de voet van de berg Moqattam. Voor ons is het tochtje niet zomaar voor de fun. Nee, het staat in het kader van kennismaking met de arme kant van Caïro. Een nobel maar ook lastig leerdoel. Stap je als mens op je medemens af en zeg je: “Omdat ik een leerervaring op wil doen, moet jij me laten zien in welke armoede je leeft”? Of zoek je een manier om stiekem te gluren bij je arme buren?
De tuktukrit lijkt een redelijke oplossing: de chauffeur komt uit de wijk en mag van ons zelf de route kiezen. Over een bezoek aan zijn huis hebben we het bij het instappen niet gehad: Abanoub is geen organisator van tours door de wijk, maar gewoon een tuktukchauffeur als zovelen die voor een kwart euro mensen naar hun bestemming in de wijk brengen. Maar onderweg vraagt hij het opeens: “Wil je onze varkens zien?” Voordat ik goed en wel heb kunnen overleggen, is hij al gestopt en laat hij ons uitstappen.
Zijn wij verbaasd, Abanoubs moeder is het niet minder als wij opeens de deur binnenstappen en via een donkere ruimte naar de achterplaats lopen. Ik volg niet exact wat ze tegen haar zoon zegt, maar op haar gezichtsuitdrukking afgaand voelt ze zich overvallen en moet het zoiets zijn als: “Dat kun je toch niet maken, dat je zomaar onaangekondigd buitenlanders onze nederige woning binnen brengt.”
Ik wil al beleefd zeggen: “Als het niet uitkomt, laat dan maar,” maar Abanoub wenkt ons gewoon door te lopen naar het achterplaatsje waar een hoop vuilnis ligt en het varkenskot staat. Het is duidelijk dat de beesten leven van de voedselresten die uit het afval zijn gesorteerd. “Die varkens zijn ons brood,” legt Abanoub uit, “door ze te fokken en te verkopen voor het vlees kunnen we zelf leven.” Wanneer we de beesten hebben gezien en de geuren voldoende tot ons door hebben laten dringen, gaat Abanoub ons voor om ons van achter binnendoor weer bij de weg te brengen waar de tuktuk staat.
Maar dan klampt zijn moeder mij, die als achterste loopt, opeens aan. Ze is haar schrik voorbij en klaagt haar nood uit: haar man heeft problemen en kan niets meer voor de kost doen. Met de varkens, vuilnis sorteren en de tuktuk zorgen Abanoub en zijzelf ervoor dat het gezin (er zijn ook twee dochters) net rond kan komen. De priester in de wijk zorgt voor eenvoudige doktershulp, maar ze wijst onder andere op haar been dat er slecht uitziet: daar heb je een dokter van buiten de wijk voor nodig en dat kost geld. En vooral: Abanoub nadert de leeftijd om te gaan trouwen, maar hoe kunnen ze ooit een appartement voor hem betalen? “Bid voor ons,” smeekt ze en laat me dan gaan. Om geld vraagt ze niet, ongetwijfeld erop vertrouwend dat we Abanoub straks iets meer zullen betalen dan de standaard ritprijs.
*Abanoub heet eigenlijk anders. Omdat alleen christenen varkens fokken, is voor deze typisch koptische naam gekozen.
Bron: In Egypte: het boek, pag. 81 (pdf-boek, ca. 25 MB).