Dag 29: Luther en de pastorale betekenis van de misgeboorte van Psalm 58:9

Eergisteren (“dag 28”) stonden we stil bij Luthers uitleg en gebruik van Psalm 58:11 tot 1521 en zijn onvoorzichtig spreken over handen wassen in het bloed van geestelijken. Er is echter ook een andere kant aan Luthers gebruik van Psalm 58 en dat sluit aan bij het thema van twee dagen daarvoor, de misdracht of misgeboorte van Psalm 58:9 (“dag 26”).

In oude Duitse kerkordes wordt bij de bepalingen rond de heilige doop ook aanwijzingen gegeven voor pastoraat aan ouders (en speciaal de moeders) als hun kindje voor de doop of zelfs al in de baarmoeder is gestorven. Hierbij wordt dan een tekst van enkele pagina’s aangehaald die Luther oorspronkelijk heeft geschreven als nawoord bij een verhandeling van zijn medestander Johannes Bugenhagen (1485–1558) over Psalm 29, waarin deze ook te spreken kwam over de kinderdoop.[1] Luther had hem aangeraden daarbij ook iets te schrijven als troost voor hen van wie het kindje al voor of bij de geboorte en dus ongedoopt gestorven was, maar Bugenhagen vond dat Luther dat dan beter zelf kon doen, waarop hij het genoemde nawoord schreef. Kerkordes waarin deze tekst van Luther is opgenomen zijn bijvoorbeeld die van Lauenburg van 1585[2] en die van Mecklenburg van 1650.[3]

In deze tekst verwijst Luther naar Psalm 58:9b: “Laat hen, als de misgeboorte van een vrouw, de zon niet zien” (HSV), of zoals hij het zelf vertaalde: “Als een ontijdige geboorte van een vrouw zien zij de zon niet.” Hoewel het doel van deze tekst in de context van Psalm 58 niet direct pastoraal is, trekt Luther er wel een pastorale conclusie uit: als de Bijbel ook al over misgeboortes spreekt, dan zijn ze iets van alle tijden en zeker niet een teken dat God speciaal vertoornd is op de vrouw die dit overkomt.

Hij schrijft dat vrouwen regelmatig om troost hebben gevraagd omdat zonder en tegen hun wil “de vrucht bij de geboorte gestorven is of dood uit hen gekomen is”[4] en vervolgt dan:

Omdat het niet hun schuld is en de vrucht niet door hun verzuim of nalatigheid is verwaarloosd, moet men zulke moeders geen schrik aanjagen of bedroefd maken met ongepaste woorden. En men moet hier een onderscheid maken tussen [deze vrouwen] en de vrouwen of vrouwenbeelden (Weibebilden) die hun vrucht niet willen dragen, moedwillig verwaarlozen of ten slotte zelfs kwaadaardig wurgen en ombrengen. Maar men moet zo en op deze wijze met hen spreken:

Ten eerste, hoewel men Gods geheime oordeel (of: raad; Gericht) niet moet willen of kan weten, waarom Hij zulke kindjes, aan wie alle mogelijke zorg is besteed, niet levend geboren en gedoopt heeft laten worden, zo moeten de moeders er toch vrede mee hebben en geloven dat Gods wil altijd beter is dan onze wil, hoewel het er volgens onze vleselijke donkere blik heel anders uitziet. Zij moeten er niet aan twijfelen dat God noch over de moeder noch over andere betrokkenen vertoornd is. Maar laat het een beproeving zijn om geduldig te verdragen. Wij weten ook dat zulke gevallen [van misgeboorte] vanaf het begin niet zeldzaam zijn geweest, zodat de Schrift ze als voorbeeld gebruikt in Psalm 58 en Paulus zichzelf een abortivum, een misgeboorte of ontijdige geboorte, noemt.

Ten tweede, zo is het ook te hopen, daar de moeder een christin is en gelovig is, dat haar hartelijk zuchten en diepe verlangen om het kind ten doop te houden door God als een echt gebed wordt aangenomen. Want hoewel het waar is dat een christen in zijn hoge nood (naar het hem toeschijnt) de hulp niet durft te benoemen noch te wensen noch te hopen die hij zo hartsgrondig graag en zelfs met zijn eigen leven zou willen kopen als dat mogelijk was en het hem troost zou bieden, zo geldt toch het woord van Paulus in Romeinen 8: “De Geest helpt onze zwakheid want wij weten niet wat wij bidden moeten (dat is, zoals boven gezegd: wij durven het niet te wensen) zoals het behoort, maar de Geest zelf pleit machtig voor ons met onuitspreekbaar zuchten. Maar Hij die de harten doorzoekt, weet wat de Geest bedoelt of wil.”[5]

In het vervolg wijst Luther er onder andere op dat God het gebed of zuchten van moeders voor hun kind heeft willen verhoren waar het kind zelf geen teken van geloof kon geven, zoals bij de zoon van de weduwe van Naïn en de dochter van de Kanaänese vrouw.

Uiteraard valt het buiten het kader van deze blogserie over de receptie van Psalm 58 om deze tekst van Luther verder te bespreken, maar twee zaken kunnen als conclusie worden gezegd: (1) Luther heeft Psalm 58 niet alleen gebruikt om aan te zetten tot geweld (of in elk geval die schijn te wekken), maar ook om pastorale zorg te bieden. (2) Het bestuderen van de receptie (het gebruik) van een psalm door de eeuwen heen loont. Wie Psalm 58:9 leest en er even bij stilstaat om erover na te denken, komt misschien niet verder dan de verzuchting: “Wat moet ik hiermee? Waarom zou dit nou toch in de Bijbel staan?” Maar wie Luther leest en de kerkordes die hem aanhalen, ziet dat juist dit vers kon/kan worden gebruikt om het angstaanjagende misverstand te bestrijden dat misgeboortes een straf van God voor een misdaad van de moeder zijn.


[1] Johannes Bugenhagen, Der XXIX. Psalm ausgelegt, durch Doctor Johan Bugenhagen, Pomern; Darinnen auch von der Kinder Tauffe; Item von den ungeborn Kindern, und von den Kindern die man nicht Teuffen kan; Ein Trost D. Martini Luthers den Weibern, welchen es ungerade gegangen ist mit Kinder gebereren (Wittemberg: Joseph Klug, 1542), http://mdz-nbn-resolving.de/urn:nbn:de:bvb:12-bsb11070977-6; wetenschappelijke editie van Luthers nawoord: WA 53:202–8, https://archive.org/details/werkekritischege53luthuoft/; zie voor een hedendaagse Engelse vertaling bijvoorbeeld: Martin Luther, “Consolation for Women Whose Pregnancies Have Not Gone Well” (1542), vert. Kristen E. Kvam, in The Annoted Luther, deel 4: Pastoral Writings, red. Mary Janes Haemig, 419–27 (Minneapolis, MN: Fortress, 2016).

[2] Lauenburgische Verordnungen-Sammlung, deel 2: Die Lauenburgische Kirchenordnung von 1585 (Ratzeburg: Linsen, 1866), 267–71, http://resolver.staatsbibliothek-berlin.de/SBB000049D800020000.

[3] Theodor Scharenberg en Friedrich Genzken, red., Gesetzsammlung für die Mecklenburg-Strelitzischen Lande (mit Ausschluß des Fürstenthums Ratzeburg), deel 1: Kirchen- uns Schulsachen (Neustrelitz: Barnewitz, 1858), 136–38, http://resolver.staatsbibliothek-berlin.de/SBB0000542900010000.

[4] Kristen E. Kvam wijst er in de inleiding op haar Engelse vertaling op dat Luther niet exact aangeeft aan wat voor situaties hij denkt: waarschijnlijk was men in de zestiende eeuw nog niet zo bewust bezig met zwangerschappen die al in een heel vroeg stadium tot een einde waren gekomen, maar Luther laat het verder open. Luther schreef overigens ook uit eigen ervaring: zijn vrouw, Katherine von Bora, had in 1540 een miskraam gehad.

[5] WA 53:205.8–206.11.

Maak een website of blog op WordPress.com