Dag 26: De misdracht van Psalm 58

Psalm 58:9 in De kleine Print-Bybel (Google Books)

Bovenstaande afbeelding bij Psalm 58:9 is te lezen als een soort rebus. Het plaatje is afkomstig uit De kleine Print-Bybel waarin honderdvijftig teksten op vergelijkbare wijze zijn uitgebeeld.[1] Het boekje was oorspronkelijk in het Duits verschenen maar iemand vond het zo aardig dat hij in 1720 ook een Nederlandse editie het licht deed zien. De uitvoerige ondertitel maakt duidelijk dat de uitgave onder andere bedoeld is “tot vermaak der jeugd” en als hulpmiddel om spreuken uit de Heilige Schrift vrijwel moeiteloos uit het hoofd te leren.

De psalmen zijn met 45 afbeeldingen ruim vertegenwoordigd in het boekje. Maar dan nog blijft het een opmerkelijke keus dat juist Psalm 58:9 is afgebeeld. Dat vers hoort uiteraard niet thuis in een top tien van geliefde psalmverzen, maar ook in een top vijftig of honderd zou niemand dit toch opnemen? Een vers dat over de misdracht van een vrouw spreekt en dat een goddeloze vijand verwenst reik je de jeugd toch niet “ter vermaak” aan? Maar goed, drie eeuwen geleden dacht men hier blijkbaar anders over dan nu. In elk geval laat het plaatje zien dat Psalm 58 toen nog niet krampachtig werd vermeden.

Laten we echter wat nauwkeuriger naar het vers kijken. In de Herziene Statenvertaling is het vertaald als:

Laten zij vergaan als een smeltende slak;
laat hen, als de misgeboorte van een vrouw, de zon niet zien.”

Er zijn echter wel wat onzekerheden rond de vertaling. De Septuaginta vertaalt dit vers als:

Als gesmolten bijenwas zullen ze worden verwijderd (of: gedood);
een vuur viel neer, en zij hebben de zon niet gezien.

De “bijenwas” is mogelijk een verlegenheidsoplossing van de Griekse vertaler die niet wist wat hij met het onbekende Hebreeuwse woord šabbĕlûl (in de HSV vertaald als “slak”) aan moest en daarom zelf maar iets heeft bedacht wat kan smelten. De verschillen in de tweede vershelft zijn gemakkelijker te begrijpen vanuit het Hebreeuws: “misgeboorte” is in het Hebreeuws afgeleid van een werkwoord dat “vallen” betekent, en het verschil tussen “vrouw” en “vuur” is in het Hebreeuws slechts één letter. “Smeltende was” en “vuur” passen qua beelden verder goed bij elkaar. Al met al zijn de vertaalkeuzes van de Septuaginta wel te begrijpen, maar is het niet zo waarschijnlijk dat ze de oorspronkelijke betekenis van de Hebreeuwse grondtekst weergeven. (Voor een gedetailleerde bespreking van alle tekstuele en vertaalproblemen in Psalm 58 zie men met name het proefschrift van Peter Krawczack over Psalm 58 uit 2001. Het is eenvoudigweg niet mijn bedoeling zijn werk nog eens dunnetjes over te doen.)

In de Targum van Psalm 58:9 en in de Talmud (Moʿed Qaṭan 6b) wordt, in plaats van “vrouw” (ʾēšet) of “vuur” (ʾēš), “mol” (ʾāšût of ʾišût of ʾîšût) gelezen (waarbij men dan blijkbaar stilzwijgend aannam dat in de Bijbeltekst de letter vav die de lange û-klank weer zou moeten geven blijkbaar was weggevallen).[2]

In de midrasj op Psalm 58:9 komen bij de bespreking van de tweede vershelft alle drie de betekenissen langs. De smeltende slak in de eerste helft van het vers wordt opgevat als een slak die een slijmspoor afscheidt waaraan hij te herkennen is en die zo een beeld is voor de “boze tong” (vgl. de leugensprekers in vers 4!) die eveneens aan zijn “slijmspoor” te herkennen is. De tweede vershelft gaat dan over de straf voor deze boze tong: (1) Vuur. Volgens de eerste interpretatie die wordt gegeven, zal de boze tong “vallen in het vuur” van de Gehenna en de toekomende wereld niet zien. (2) Vrouw. Volgens de tweede interpretatie, die verder niet echt wordt uitgewerkt, gaat het in de tweede vershelft over de “misgeboorte van een vrouw” onder verwijzing naar Job 3:16 waar hetzelfde Hebreeuwse woord in de betekenis van “misgeboorte” wordt gebruikt. (3) Mol. Volgens de derde interpretatie gaat het hier over een mol. Daarbij wordt verteld hoe gevaarlijk een mol zou zijn als hij kon zien, een slang als hij poten had en een kikker als hij tanden had.[3] De strekking is blijkbaar: als de goddeloze leugenaars tot mollen worden gemaakt die (de zon) niet kunnen zien, zijn ze relatief onschadelijk.

Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat “misgeboorte van een vrouw” toch wel de beste vertaling van de tweede vershelft is. Wat betreft de eerste vershelft: als je wenst dat een goddeloze wordt als een smeltende slak, dan suggereert dat een slak zelf blijkbaar langzaam maar zeker wegkwijnt als hij zijn spoor achterlaat. Mogelijk dacht men destijds dat dit met slakken gebeurt.[4] Of men zou zich kunnen voorstellen dat “smeltende slak” zoiets beduidt als “langzaam-maar-zeker verdwijnend slakkenspoor.”

Er wordt echter ook in een andere richting gedacht: kan šabbĕlûl in plaats van “slak” misschien ook “misdracht” betekenen? Of mag men in plaats van šabbĕlûl misschien šaklûl lezen (in het Hebreeuwse schrift is dat slechts één letter verschil en beide letters lijken qua vorm ook nog veel op elkaar), wat dan ook als “misdracht” op te vatten is? Zonder zekerheid te claimen acht bijvoorbeeld de reeds genoemde Krawczack dit de beste oplossing. Op deze manier hebben we in beide vershelften een misdracht/misgeboorte, als beeld voor de vroegtijdige ondergang die de dichter de goddelozen toewenst.

Misschien denkt u: dat je smeekt om van je vijanden verlost te worden is één ding, maar dat je dan een misdracht/misgeboorte als beeld gebruikt, dat is toch best schokkend en lijkt ook weinig gevoel te tonen voor hen die het verdriet van een miskraam met zich mee moeten dragen.

Laat ik er dit over zeggen (en een volgende keer misschien ook nog iets anders): het is goed om te zien dat in Psalm 58 vers 9 als het ware de tegenhanger is van vers 4: “De goddelozen zijn vervreemd vanaf de baarmoeder, de leugensprekers dwalen vanaf de buik.” Binnen deze beeldspraak is de wens om een misgeboorte dus wel begrijpelijk: als de goddelozen al “vanaf de moederschoot” kwaad doen, is het zaak dat hen nog daarvoor de pas wordt afgesneden en daarom reeds als misgeboorte aan hun einde komen. (Er is ook een woordspeling tussen vers 9 en 11: terwijl de misgeboorte de zon niet zal zien, zal de rechtvaardige de vergelding wel zien.)

Misschien valt hier nog iets aan toe te voegen: de goddelozen worden in vers 5 vergeleken met slangen. Nu weten we van bijvoorbeeld de Griekse geschiedschrijver Herodotus (Historiën 3.109; vijfde eeuw v.Chr.)[5] dat men in de oudheid geloofde dat bepaalde Arabische slangen bij hun geboorte de baarmoeder doorknaagden en zich dan via de buik van hun moeder naar buiten werkten. Volgens Herodotus was dit “wraak” voor het feit dat hun moeder op haar beurt hun vader had gedood op het moment dat hij haar bezwangerde. Maar hoe dan ook, zulke slangenjongen waren moedermoordenaars vanaf het moment dat ze ter wereld kwamen. Als we bij vers 4 al aan dit beeld mogen denken, zou je het “vervreemd zijn” en “dwalen” vanaf de moederschoot en buik dan ook in eerste instantie heel letterlijk kunnen nemen: door niet gewoon via de baarmoedermond naar buiten te komen, gingen ze meteen vanaf het begin de verkeerde weg.

Ik geef deze uitleg graag voor beter, maar het maakt binnen de beeldspraak van de psalm de wens/verwensing van vers 9 wel iets begrijpelijker: de goddeloze “slangen” moeten wel reeds als embryo’s voortijdig omkomen omdat ze anders als ze de baarmoeder gaan verlaten meteen zelf al een moord plegen.

PS: Na het voltooien van bovenstaand stuk werd ik geattendeerd op dit bericht, waarin wordt uitgelegd dat slakken in de woestijn letterlijk kunnen smelten als ze zich niet tijdig weten te verbergen voor de hete zon.
.


[1] Hondius, De kleine Print-Bybel, 54.

[2] Zie voor rabbijnse tradities over de mol verder: Admiel Kosman, “Psalm 58: Vom Maulwurf zum Mann in der talmudischen Erzählung,” trans. Annette Böckler, Internationale Jüdisch-Christliche Bibelwoche, paper 42, (Bibel Forum Leo Baeck College, July 25 to August 1, 2010),  https://www.academia.edu/9018400/.

[3] Braude, The Midrash on Psalms, 1:506–7 (Ps 58.3-4); “Midrash on Psalms Archive,” Ps 58.3-4.

[4] Volgens R. H. Graves bestond deze opvatting ook in China. Zie R. H. Graves, “Bible Reptiles,” The Chinese Recorder and Missionary Journal 23, no. 4 (1892): 161.

[5] Craig Keener noemt deze en vergelijkbare passages bij zijn bespreking van het “adderengebroed” in Mattheüs. Zie Craig S. Keener, The Gospel of Matthew: A Socio-Rhetorical Commentary (Grand Rapids, MI: Eerdmans, 2009), 122–23.

Maak een website of blog op WordPress.com