Dag 12: Is Psalm 58 voor de opzichter, voor de Overwonnene of tot het einde?

De opschriften van de psalmen vormen een puzzel op zich. Het is niet mijn bedoeling hier die hele puzzel op te lossen, maar om de uitleg van Psalm 58 door de eeuwen heen te begrijpen, verdienen een aantal zaken wel aandacht.

Het opschrift van Psalm 58 bestaat in het Hebreeuws uit vier onderdelen, in deze volgorde:
lamnaṣṣēaḥ (voor de opzichter?)
ʾal-tašḥēt (vernietig niet)
lĕdāwid (van David)
miktām (een gouden juweel??).

Zoals aangegeven met de vraagtekens is de vertaling van de eerste en zeker de vierde term erg onzeker. Er zijn ook heel andere vertalingen voor deze termen voorgesteld. Bij de tweede en de derde term is het gemakkelijker een vertaling te geven, maar ook dan blijft nog de vraag wat er precies is bedoeld. In dit blogbericht wil ik ingaan op de eerste term: lamnaṣṣēaḥ.

Lamnaṣṣēaḥ wordt in het Nederlands veelal vertaald met “voor de opperzangmeester” (SV), “voor de leider van de muzikanten” (WV95), “voor de koorleider” (NBV, HSV) of een vergelijkbare term. Het Hebreeuwse woord op zich bevat echter niet de specifieke betekenis van “zang,” “koor” of “muziek.” Het kan zeker duiden op iemand die opzicht houdt, maar je hebt een context nodig om te weten waarover die persoon opzicht houdt. In 1 en 2 Kronieken en Ezra wordt het bijvoorbeeld diverse keren gebruikt voor Levieten die opzicht houden over de bouw en het herstel van de tempel. De tiende-eeuwse joodse geleerde Saadia Gaon (geboren in de Fayoum in Egypte in 882 of 892) zegt daarom:

Dit boek [het boek der Psalmen] was één van de middelen waarmee de tempel is opgericht, want de Levieten gebruikten het om tot de bouw van de tempel aan te zetten totdat hij voltooid was, zoals verschillende keren duidelijk wordt in dit boek [wanneer er staat]: “Voor de opzichter” [lamnaṣṣēaḥ]. In de Kronieken wordt deze [opzichter] geïdentificeerd als degene die tot het werk aanzette: “Van deze [Levieten] waren er 24 duizend om opzicht te houden [lənaṣṣēaḥ] over het werk van het huis van de HEERE” [1 Kron 23:4]; en evenzo in het boek Ezra: “En hij stelde de Levieten aan, van twintig jaar en ouder, om opzicht te houden [lənaṣṣēaḥ] over het werk van het huis van de HEERE” [Ezra 3:8]. Met dit boek richtten de opzichters zich dag en nacht [tot de werklieden].[1]

De psalmen functioneerden volgens Saadia dus oorspronkelijk als opbouwende “arbeidsvitaminen” voor de tempelbouwers. Saadia bedoelt de psalmen daarmee zeker niet te verlagen tot populaire liedjes. Hij staat juist bekend om zijn hoge opvatting van de psalmen als openbaring.[2]

Vat men “voor de opzichter” echter op als “voor de leider van het tempelkoor,” dan is het goed te bedenken dat het Hebreeuwse voorzetsel l- naast “voor” ook “van” kan betekenen. Een psalm “voor de koorleider” kan dus ook worden opgevat als een psalm “van de koorleider,” bijvoorbeeld in de zin van “uit het repertoire van de koorleider” (zo is het bijvoorbeeld vertaald in La Bible en Français Courant, editie 1997: “Du répertoire du chef de chorale”). Bij het samenstellen van het Bijbelboek Psalmen zouden de 55 psalmen met het opschrift “van de koorleider” dan gekozen zijn uit de liederencollectie die door de tempelkoorleider werd beheerd en gebruikt. Het is een interessante gedachte, maar meer dan we met zekerheid kunnen zeggen.

In commentaren op Psalm 58 die uitgaan van “voor de koorleider” of een vergelijkbare vertaling krijgt dit bij de uitleg van onze psalm meestal niet speciaal gewicht: het staat nu eenmaal boven de psalm, maar voor de uitleg van de psalm doet het er eigenlijk niet toe.

Naast de vertaling “van/voor de opzichter [over de tempelbouw/de tempelzang]” zijn er door de loop der eeuwen echter ook nog andere vertalingen voor lamnaṣṣēaḥ voorgesteld. De kerkvader Hiëronymus (347–420) koos in zijn vertaling van de Psalmen uit het Hebreeuws in het Latijn bijvoorbeeld voor “victori” (voor de overwinnaar). Deze opvatting vinden we ook in de joodse traditie, bijvoorbeeld in de midrasj op Psalm 4:1, waar “Overwinnaar” als een titel voor God wordt opgevat. De midrasj maakt daar nog een interessante opmerking bij: in plaats van “Voor de Overwinnaar” (lamnaṣṣēaḥ) kun je ook “Voor de Overwonnene” (lamnuṣṣaḥ) lezen:

Een koning van vlees en bloed wordt boos wanneer hij wordt weerstaan, maar de Heilige, geprezen zij Hij, verheugt zich als Hij wordt weerstaan, zoals gezegd is: “Hij zei dat Hij hen zou wegvagen. Als Mozes, Zijn uitverkorene, [niet voor Zijn aangezicht in de bres had gestaan om Zijn grimmigheid af te wenden, dan zou Hij hen te gronde gericht hebben]” [Ps 106:23].[3]

(Helaas ken ik geen voorbeelden van vrome overdenking van Psalm 58 waarin dit inzicht wordt verwerkt.)

Verreweg het bekendst is echter de vertaling van lamnaṣṣēaḥ met “tot het eindpunt” die we in de Septuaginta (“εἰς τὸ τέλος”) en in de daarop gebaseerde Latijnse vertaling (“in finem”) vinden en die door vrijwel alle Griekse en Latijnse vroegkerkelijke en middeleeuwse auteurs wordt gevolgd. Horst Dietrich Preuss brengt dit in verband met enkele noties uit de joodse traditie, namelijk dat sommige psalmen bestemd zijn voor de toekomst en dat “het einde” het begin is van de messiaanse tijd.[4] In de christelijke traditie wordt “tot het einde” onder andere opgevat als een verwijzing naar Christus en dit wordt in verklaringen van Psalm 58 (57 volgens de nummering van de Septuaginta en de Vulgata) vaak expliciet genoemd en verwerkt.

Om de logica hiervan beter te begrijpen, moeten we echter eerst ook naar de andere drie termen in de titel kijken: ʾal-tašḥēt (vernietig niet), lĕdāwid (van David) en miktām (een gouden juweel??). Daarover in een volgend blogbericht meer.


[1] Moshe Sokolow, “Saadiah Gaon’s Prolegomenon to Psalms,” Proceedings of the American Academy for Jewish Research 51 (1984): 131–74 (152),  http://www.jstor.org/stable/3622669. Zie voor de Arabische tekst (die ik helaas zelf nog niet heb kunnen raadplegen): Sh. Eppenstein, “Shtē haqdamot r. sa‘adya ga’on l’ferusho ‘al sefer t’hilim,” in Zichron ’avraham ’eliyahu: Festschrift zu Ehren des Dr. A. Harkavy, ed. David Baron Günzburg and Isaak Markon (Petersburg, 1908), 138–52.

[2] Sokolow, “Saadiah Gaon’s Prolegomenon to Psalms,” 132, 153–55.

[3] Midrash Tehillim, Ps 4 §6, https://www.matsati.com/index.php/midrash-tehillim/.

[4] Horst Dietrich Preuss, “Die Psalmenüberschriften in Targum und Midrasch,” Zeitschrift für die Alttestamentliche Wissenschaft 30 (1959): 44–54 (45–46), ProQuest. Preuss verwijst onder andere naar de Talmoed, b. Pesaḥim 117a.

Maak een website of blog op WordPress.com