
Zoals ik gisteren al schreef, bestaat het opschrift van Psalm 58 in het Hebreeuws uit vier onderdelen, in deze volgorde:
lamnaṣṣēaḥ (voor de opzichter?)
ʾal-tašḥēt (vernietig niet)
lĕdāwid (van David)
miktām (een gouden juweel??).
Gisteren stonden we stil bij lamnaṣṣēaḥ, vandaag bij ʾal-tašḥēt (vernietig niet). In de Statenvertaling is het onvertaald weergegeven als Altascheth maar uit de kanttekening erbij blijkt dat de vertalers wel wisten wat het letterlijk betekent. In de Septuaginta is het vertaald als “μὴ διαφθείρῃς,” wat ook “vernietig niet” betekent. Kortom, over de letterlijke betekenis is geen discussie, maar de vraag is veeleer: wie moet niet vernietigen en wie of wat moet niet vernietigd worden? En heeft deze uitdrukking in het opschrift een relatie met de inhoud van de psalm of is het een aanduiding van de melodie of nog iets anders?
Om bij deze laatste mogelijkheid te beginnen. De vaak raadselachtige opschriften worden bij sommige psalmen iets begrijpelijker als we aannemen dat (een deel van) het opschrift oorspronkelijk het naschrift was van de psalm ervoor, zoals onder andere Bruce Waltke heeft betoogd.[1] Voor psalm 58 maakt deze theorie ogenschijnlijk weinig verschil: de woorden “voor de koorleider, vernietig niet” aan het begin van Psalm 58 behoorden dan eigenlijk bij Psalm 57, maar dezelfde woorden aan het begin van Psalm 59 waren dan het naschrift van onze psalm.
Maar “vernietig niet” zouden zo de laatste woorden onder de psalm vormen. Ik vraag me speels af: is het misschien een aantekening van degene die uit een grotere verzameling liederen een keuze moest maken welke teksten een plek verdienden in het psalmboek? Hield hij een klein stapeltje twijfelgevallen over waarbij hij uiteindelijk onder ieder lied ofwel “wegdoen”/“deleten” schreef ofwel “niet vernietigen”/“niet deleten.” Het stapeltje met “deleten” eronder is dan uiteraard niet bewaard, terwijl degene die de psalmen vervolgens achter elkaar opschreef het “niet deleten” onder een aantal teksten van het andere stapeltje per ongeluk (of toch welbewust?) heeft laten staan. Een volgende overschrijver zou er dan weer verantwoordelijk voor zijn dat “voor de koorleider, vernietig niet” niet meer aan het eind van de ene psalm maar aan het begin van de volgende kwam te staan, waardoor “vernietig niet” in het midden van het opschrift terechtkwam en niemand meer begreep dat het slechts een aantekening was dat deze psalm niet af moest vallen maar een plek in het psalmboek verdiende.
Het is uiteraard maar een speelse speculatie, maar je kunt het je op z’n minst voorstellen dat iemand die de psalmen verzamelde, bij Psalm 58 even heeft geaarzeld: hoort zo’n tekst nu thuis in ons officiële liedboek of niet, en uiteindelijk toch wist: ja, deze psalm mag niet verloren gaan en is het waard om gebruikt te worden.
De meest gangbare opvatting over het “vernietig niet” boven Psalm 58 is tegenwoordig echter dat het een aanduiding van een melodie is. De NBV vertaalt bijvoorbeeld “Op de wijs van Verdelg niet” en de HSV “Op ‘Richt niet te gronde’.” Deze opvatting heeft oude papieren en is al in de Griekse vertaling van Symmachus (eind tweede eeuw n.Chr.) te vinden.
Helaas weten we niet hoe deze melodie geklonken heeft en kunnen we dus verder niets met deze informatie. Of toch wel? Sommige exegeten vermoeden dat het om de melodie van een lied gaat dat de wijnbouwers zongen wanneer de druiven rijpten en waarvan dan de eerste regel bewaard is in Jesaja 65:8, waar staat: “Wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt, [zegt men]: ‘Richt hem niet te gronde, want er is een zegen in’” (HSV).[2]
Sigmund Mowinckel verwijst ook naar Jesaja 65:8, maar denkt niet dat het om een gewoon lied van wijnboeren gaat. Hij neemt aan dat de psalmen met “Vernietig niet” in het opschrift (57, 58, 59, 75) onderdeel waren van een serie die gebruikt werden tijdens een jaarlijks ritueel waarbij men een druif als symbool voor het volk Israël nam (Israël wordt immers Gods wijnstok genoemd, Jes 5, Ps 80), deze uitkneep, vervolgens inspecteerde of er nog wat sap in zat, en dan zei: “Vernietig hem niet, want er zit nog zegen in,” bedoeld als bede om vergeving en bescherming voor het volk. Mowinckel verwijst hierbij ook naar Deuteronomium 9:26, waar Mozes bidt: “Heere GOD, vernietig uw volk niet.”[3]
Meik Gerhards zoekt de betekenis van ʾal-tašḥēt in een heel andere richting. Tegen de gangbare opvatting dat het om een melodie-/muziekaanduiding gaat, brengt hij in dat in het Hebreeuws bij andere psalmen dan het voorzetsel ‘al (op) gebruikt, dat hier ontbreekt. Verder constateert hij dat ʾal (niet) in ʾal-tašḥēt niet goed bij de inhoud van de psalmen met dit opschrift past. Boven Psalm 58 zou je eerder verwachten: “Vernietig [de vijanden] zeker wel!” Hij verwijst naar anderen die hebben geopperd dat ʾal (niet) in sommige gevallen misschien de betekenis van een sterke bevestiging (zeker wel) heeft, maar hij concludeert dat het dan steeds om retorische vragen gaat, waarbij “niet” in de vraag een sterk bevestigend antwoord doet verwachten. In het opschrift van Psalm 58 is dit niet aan de orde.
Gerhards komt daarom zelf met een ander voorstel: miktam (de vierde term van het opschrift, in de Statenvertaling vertaald als “een gouden kleinnood”) betekent volgens oude tradities (in een volgende blog meer hierover) “ter inscriptie op een gedenksteen.” Gerhards suggereert dat Psalm 58 oorspronkelijk op een votiefsteen werd geschreven en dat “vernietig niet” dan een waarschuwing was aan de lezer: vernietig deze steen met deze psalmtekst niet.[4]
Dit is net iets anders dan mijn “speelse speculatie,” maar het komt wel enigszins in de buurt. Er zijn echter nog meer opvattingen. Daarover een volgende keer meer.
[1] Bruce K. Waltke, “Superscripts, Postscripts, or Both,” Journal of Biblical Literature 110, no. 4 (1991): 583–96, https://www.doi.org/10.2307/3267660.
[2] Helmut Lamparter, Das Buch der Psalmen, vol. 1: Psalm 1–72, 2nd ed., Die Botschaft des Alten Testaments 14 (Stuttgart: Calwer Verlag, 1961), 281 n.a.
[3] Sigmund Mowinckel, Psalm Studies, vol. 2, trans. Mark E. Biddle, History of Biblical Studies 3 (Atlanta: SBL Press, 2014), 647–50, ProQuest Ebook Central.
[4] Meik Gerhards, “Zum emphatischen Gebrauch der Partikel אַל im Biblischen Hebräisch: (Notizen zu 2 Kön. 6,27; dem אַל־תַּשְׁחֵת von Ps. 57,1 etc; Ps. 59,12; Spr. 27,10; Hld. 1,6; Jer. 5,10 und Jer. 18,18),” Biblische Notizen 102 (2000): 54–73 (59–61, 71).