Dag 14: Psalm 58 als oproep om het opschrift op het kruis niet te vernietigen

Gisteren begonnen we de bespreking van ʾal-tašḥēt (vernietig niet) in het opschrift van Psalm 58 en stonden we stil bij de visie dat het hier om de aanduiding van de melodie van een lied gaat en bij de visie dat het een oproep is om de psalm zelf niet te vernietigen. We eindigden echter met de opmerking dat er nog meer opvattingen zijn.

Vandaag bespreken we een opvatting die, voor zover ik kan zien, vooral in de Latijnse christelijke traditie wordt gevonden. Bij deze opvatting gaat het ook om een tekst die niet vernietigd moet worden, echter niet de psalm zelf, maar het opschrift boven het kruis: “Jezus de Nazarener, de koning van de Joden” (Joh 19:19 HSV). De “Glossen op de psalmen uit de traditie van de ouden” is een zevende-eeuwse Latijnse verzameling van korte verklarende opmerkingen bij de psalmen ontleend aan kerkvaders en andere vroegchristelijke auteurs. De Latijnse vertaling van het opschrift van Psalm 57 (58) in deze glossen sluit aan bij de Griekse vertaling van de Septuaginta: “Tot het einde. Vernietig niet. [Van] David. Over de inscriptie van een opschrift” en hier wordt dan kort als verklaring aan toegevoegd: “Jullie stellen vervalsing voor, maar ik zal de waarheid niet tenietdoen: ‘Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.’”[1]

Een buitenstaander vraagt zich misschien even af waar dit over gaat, maar wie het evangelieverhaal kent, heeft het meteen door. De ik-figuur hier is de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus en de aangesprokenen zijn de overpriesters van de joden die Pilatus hadden verzocht het opschrift boven het kruis zo te veranderen dat het zou lijken alsof Jezus slechts pretendeerde de koning der joden te zijn, waarop Pilatus antwoordde met zijn wereldberoemde: “Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven” (Joh 19:22).

De glosse is overigens hoogstwaarschijnlijk ontleend aan Augustinus’ preek (enarratio) over de voorgaande psalm (56 volgens de Griekse en Latijnse telling, 57 volgens de Hebreeuwse en Nederlandse), waar immers ook “Vernietig niet … over de inscriptie van een opschrift” boven staat. Augustinus merkt in die preek op dat er in het verhaal van David en Saul geen sprake is van opschrift dat niet vernietigd mag worden en dat we daarom aan het opschrift op het kruis moeten denken, en dat laat hij in zijn betoog Pilatus vrijwel dezelfde woorden tegen de joden zeggen als dat we in de glosse vinden.[2]

Het idee dat de aangesproken personen de waarheid geweld aan willen doen, past uiteraard ook goed bij vers 2 van de psalm 57 (58). Uitgaande van de vertaling “Als jullie dan werkelijk gerechtigheid spreken, oordeel dan rechtvaardige oordelen, zonen der mensen” zegt de glosse bij dit vers: “De joden spraken met recht over Christus toen ze zeiden: ‘Meester, wij weten dat U waarachtig bent en dat U de weg van God in waarheid onderwijst,’ etc. Maar ze oordeelden niet rechtvaardig toen ze verzochten dat Barabbas, de zoon des doods, zou worden vrijgelaten en ze Christus, de zoon des levens, ombrachten.”[3]

De Romeinse auteur Cassiodorus (ca. 485–ca.580) vat het “vernietig niet” in het opschrift van Psalm 57 (58) niet als een woord van, maar als een woord gericht tot Pontius Pilatus.

Tot het einde, vernietig David niet, over de inscriptie van een titel. Hoewel deze woorden vaak worden herhaald, kan het geen kwaad ze op de verschillende plaatsen steeds opnieuw uit te leggen, zodat de verhevenheid van de psalmen op waarde kan worden geschat. … Tot het einde duidt op Christus, die in deze psalm aan het woord is. … Ook David duidt, zoals we al dikwijls hebben gezegd, op Christus, omdat ook hij koning was en zijn naam als “sterk van hand” of “begerenswaardig” kan worden vertaald, hetgeen zeker ook van toepassing is op de Heere. Pontius Pilatus wordt dus gewaarschuwd het opschrift dat verklaart dat de Heere Koning is niet te vernietigen.[4]

Bruno de Kartuizer (ca. 1030–1101) verwijst in zijn verklaring van Psalm 56 (57) al naar het opschrift op het kruis dat verkondigde dat Jezus koning is en gaat in zijn verklaring van Psalm 57 (58) verder in op de erkenning van het koningschap van Christus:

Deze psalm, die betrekking heeft op het einde, dat is, op Christus, waarschuwt u, wie u ook zij, dat u David niet vernietigt, dat is, dat u het koningschap van Christus, de ware David, niet vernietigt door te weigeren dat hij koning zij, door een wijziging van de inscriptie van het opschrift dat was gemaakt voor David zelf, dat is, voor Christus. De profeet spreekt in deze psalm om de joden aan te sporen om wat zij in de oude wet lezen over Christus ook te begrijpen, opdat zij juist oordelen over Hem door aan Hem toe te schrijven wat de boeken van de profeten over Hem zeggen, namelijk dat Hij koning is, zoals Micha getuigt: “Een leider zal voortkomen die mijn volk Israël zal regeren” (Micha 5:2), en ergens anders [wordt gezegd]: “Uw koning komt zachtmoedig tot u” (Zach 9:9).

… Hier spoort de profeet [hen] duidelijk aan, daar in de boeken van de profeten wordt gezegd dat Christus een rechtvaardig koning is, om zijn koningschap niet aan te tasten door het te ontkennen. En hij toont de veroordeling van sommigen die het opschrift wel aantasten door in hun hart kwaad te doen, opdat zij niet te verontschuldigen zijn en allen uit vrees voor hun veroordeling tot inkeer komen.


Bij deze oproep laten we het voor nu. Een volgende keer nog één of twee andere interpretaties van “Vernietig niet.”


[1] Anonymi, Glosa Psalmorum ex traditione seniorum, vol. 1: Praefatio und Psalmen 1–100, ed. Helmut Boese, Vetus Latina 22 (Freiburg: Herder, 1992), 239; zie voor de herkomst en de bronnen van de glossen pag. 9*–17*.

[2] Augustinus, Enarr. in Ps. 57.3 (PL 36:663). De tekst van de glosse is ook letterlijk te vinden in Pseudo-Hieronymus, Breviarium in Psalmos, Ps. LVII (PL 26:989D).

[3] Anonymi, Glosa Psalmorum ex traditione seniorum, 1:239.

[4] Magnus Aurelius Cassiodorus, Expositio in Psalmorum I–LXX, Corpus Christianorum Series Latina 97 (Turnhout: Brepols, 1958),513; cf. Cassiodorus, Explanation of the Psalms, vol. 2: Psalms 51–100, trans. P. G. Walsh, Ancient Christian Writers 52 (New York, NY: Paulist Press, 1991), 45.

Maak een website of blog op WordPress.com