
Vandaag een iets luchtiger bijdrage over Psalm 58. Kent u het verhaal over de spin, de vlo en de gek?
Op een dag zat David in zijn tuin en zag hij hoe een vlo een spin aanviel. Toen kwam er een gek die beide insecten wegjoeg met een stok. David vroeg aan God: “Heer van het heelal, van wat voor waarde zijn deze drie schepselen? De vlo bijt alleen en levert geen enkele bijdrage. De spin weeft het hele jaar maar door, maar niemand kan zijn web als kleding dragen. De gek veroorzaakt schade aan anderen en hij heeft geen besef van uw grootheid.”
God antwoordde: “David, de tijd zal komen dat je hen alle drie nodig hebt en dan zul je inzien wat hun doel is.”
De Psalmen 56–58 tonen hoe David Gods antwoordde leerde te begrijpen. Psalm 56 vertelt hoe David zichzelf redde uit de hand van koning Achis door zich voor te doen als een gek. Psalm 57 verwijst naar Davids poging om aan Sauls achtervolging te ontsnappen door zich te verbergen in een grot. God stuurde een spin om een web te spinnen voor de ingang van de grot. Toen Saul het onbeschadigde web zag, was Saul ervan overtuigd dat niemand de grot kon zijn binnengegaan. Daarom ging hij zelf naar binnen om te rusten, waarmee hij David de kans gaf om een deel van zijn koninklijke mantel af te snijden en ongedeerd te vluchten. Toen David later de spin vond, kuste hij hem en riep hij uit: “Geprezen is je Schepper die zulke wonderlijke schepselen voor deze wereld heeft gemaakt.”
Onze psalm [Psalm 58] vertelt hoe David werd gered dankzij een vlo. Toen hij met Abisai stiekem Sauls legerkamp binnensloop, zagen ze de machtige Abner naast Sauls hoofd slapen. Zijn benen bevonden zich beschermend om de koning heen, maar zijn knieën waren gebogen en staken omhoog. David kroop eronder door en stal Sauls speer en waterkruik. Plotseling strekte de slapende Abner zijn benen echter plat uit op de grond, zodat David eronder gevangen zat. Had David geprobeerd te bewegen, dan zou hij Abner zeker wakker hebben gemaakt. David bad in stilte tot God om genade. God stuurde een vlo die in Abners been beet, waardoor hij z’n benen weer omhoogtrok en David de kans kreeg om te onstnappen.
Zo was Davids leven dus gered door juist die schepselen die hij had veracht en zag hij als nooit tevoren de grootheid van Gods schepping.[1]
Wat is de logica van dit verhaal? Psalm 56 is, aldus het opschrift in vers 1, een psalm van David “toen de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath.” Bij die gelegenheid stelde David zich voor koning Achis aan als een gek, waarop deze hem maar liet lopen (1 Sam 21:14–16).
Het verband tussen Psalm 57 en de grot waarin David schuilde is eveneens ontleend aan het opschrift: het is een psalm “toen hij voor Saul vluchtte in de grot” (vers 1). Nu kennen we uit 1 Samuel twee grotten waarin David verbleef: één bij Adullam (1 Sam 22:1) en één bij Engedi (1 Sam 24:1), maar ons verhaal speelt zich duidelijk af bij die tweede.
Hoe zit het echter met de spin? Die wordt toch noch in 1 Samuel noch in Psalm 57 bij name genoemd? Nee, maar wie Psalm 57 met een joodse bril leest, kan hem wel ontdekken. In vers 3 staat in de Herziene Statenvertaling: “Ik roep tot God, de Allerhoogste, tot God, Die Zijn werk aan mij voltooien zal.” De woorden “Zijn werk” zijn een toevoeging van de vertalers. In het Hebreeuws is de zin eigenlijk incompleet en blijft onduidelijk wat er wordt voltooid. De Targoem op de Psalmen, een oude joodse vertaling van de Psalmen in het Aramees met ingelast verklarende opmerkingen, vult daarom aan: “… Die de spin beval een web voor mij te voltooien in de opening van de grot.”[2]
Het opschrift van Psalm 58 vermeldt niet een specifieke gebeurtenis uit het leven van David. Door de eeuwen heen hebben uitleggers zich daarom uitgedaagd gevoeld om zelf met een voorstel te komen waar deze psalm het best in het levensverhaal van David past (ik hoop daar later een keer nader op in te gaan) en één van de opties is dat de psalm verband houdt met 1 Samuel 26: toen Saul David opnieuw achtervolgde, sloeg hij ’s nachts zijn kamp op op de Chachila en sloop David met zijn metgezel Abisai het kamp binnen. Abisai zei toen tegen David: “God heeft vandaag uw vijand in uw hand overgeleverd. Laat mij hem toch met zijn speer aan de grond spietsen, in één keer; ik hoef het geen tweede keer te doen.” Maar David antwoordde: “Breng hem niet om; want wie sloeg zijn hand aan de gezalfde van de HEERE en is onschuldig gebleven?” (1 Sam 26:8–9).
Dit antwoord van David is kort terug te zien in het opschrift van Psalm 58, waar staat: “Vernietig niet.” Tegenwoordig wordt dit vaak opgevat als een aanduiding van de (ons nu onbekende) melodie waarop de psalm gezongen werd, maar dat is niet zeker. Er waren en zijn ook uitleggers die een verband leggen met de inhoudt van de psalm (ook hier hoop ik nog eens op terug te komen). In elk geval, voor de verteller van ons verhaal zal dit “vernietig niet” de reden geweest zijn om Davids nachtelijke bezoek aan Sauls legerkamp met Psalm 58 in verband te brengen.
Waar komt echter de vlo zelf vandaan? Wanneer David op veilige afstand van het kamp is, roept hij naar Abner en vervolgens naar Saul zelf en zegt hij onder andere: “Waarom achtervolgt mijn heer zijn dienaar zo? … De koning van Israël is eropuit getrokken om enkel een vlo te zoeken, zoals men in de bergen op een patrijs jaagt” (1 Sam 26:18,20; vgl. 1 Sam 24:15). Uiteraard is de natuurlijke interpretatie van deze tekst dat David zichzelf met die vlo bedoelt, maar ons verhaal maakt het extra ironisch: is koning Saul nu werkelijk serieus op zoek naar zo’n klein vlootje dat zijn generaal Abner ’s nachts in z’n been heeft gebeten?
Wie even googelt, ontdekt al snel dat van ons verhaal tal van varianten bestaan. Soms is de vlo vervangen door een wesp of hoornaar (grote wesp), soms gaat het alleen over de spin. Vaak ontbreekt een expliciete relatie met de drie psalmen en soms wordt het verhaal van de spin over een andere koning of zelfs over Mohammed verteld. De versie die ik hierboven uit het Engels heb vertaald, is van Avrohom Chaim Feuer. Als ik zijn korte toelichting goed begrijp, komt het verhaal over David, de gek, de spin en de vlo uit de midrasjcollectie Otzar Midrashim en is het verband met de drie psalmen gelegd door Chazah David (mij verder onbekend).
Wat moeten we verder van het verhaal vinden? Is dit nu één van die “joodse fabels” of verzinsels waar christenen zich volgens Titus 1:14 niet mee bezig moeten houden? Of is een positiever benadering mogelijk? De bekende prediker Charles Haddon Spurgeon (1834–1892) verwijst in een preek over Psalm 57 naar het verhaal over de spin in de Targoem en durft niet met zekerheid te stellen of het echt op David teruggaat, maar hij weet er wel een les uit te trekken:
David heeft … zijn aandacht dan gericht op de kleine daden van God waaruit zo’n groot resultaat is voortgekomen. Als God een spin een web laat spinnen om het leven van zijn dienaar te redden, dan voert David zijn redding niet terug op de spin, maar op Jehova die wonderen doet en zegt hij: “Ik zal roepen tot God, de Allerhoogste, tot God, Die alle dingen voor mij volbrengt” (Psalm 57:3 volgens de King James Version).
Verder valt nog heel praktisch te zeggen: wie
dit verhaal eenmaal in z’n hoofd heeft zitten, zal Psalm 56, 57 en 58 niet meer
zo snel vergeten. En tot slot: wie gewend is Psalm 58 als zo’n bloeddorstige wraakpsalm
te lezen (of, waarschijnlijker: over te slaan), wordt door deze “joodse fabel” uitgedaagd
om de psalm eens wat welwillender te lezen. Probeer eens in te denken dat in
deze psalm iemand aan het woord is die op het beslissende moment toen hij zijn
vijand in zijn greep had, “Vernietig niet” zei.
[1] Avrohom Chaim Feuer, Tehillim, vol. 3, trans. Avrohom Chaim Feuer and Nosson Scherman, ArtScroll Tanach Series (Brooklyn, NY: Meorah Publications 1979), 724–25.
[2] David M. Stec, trans., The Aramaic Bible, vol. 16: The Targum of Psalms (Collegeville, MN: Liturgical Press, 2004), Ps 57:2–3.