
Zijn de “leugensprekers” in Psalm 58:4 geen gewone ordinaire leugenaars, maar mensen die magische vervloekingen over anderen uitspreken? En is de “slangenbezweerder” van vers 6 dan iemand die hun vloek probeert te doorbreken met een tegenbezwering, maar helaas tevergeefs omdat ze zijn als adders die zich doof houden? Bidt de psalmist daarom dat God in deze hachelijke situatie zelf ingrijpt en de “tanden,” dat is, de kracht van de vervloekers en hun vervloekingen verbreekt?
Zo’n uitleg voelt voor veel Nederlandse en Vlaamse Bijbellezers misschien vreemd, maar zou onze psalm uiterst relevant maken voor bijvoorbeeld Afrikaanse culturen waar magische vervloekingen en vermoedens dat iemand zo’n vloek over je heeft uitgesproken volop deel uitmaken van het leven. Echter, doet zo’n uitleg recht aan de psalm zelf? Sommige geleerden menen van wel.
Mowinckel
Een kleine eeuw terug, in 1921, heeft de Noorse oudtestamenticus Sigmund Mowinckel (1884–1965) in deel 1 van zijn Psalmenstudien de stelling verdedigt dat de “werkers der ongerechtigheid” die (althans in de Statenvertaling; de NBV duidt ze met diverse andere termen aan) in tal van psalmen worden genoemd feitelijk beoefenaars van toverij (magische bezweringen, e.d.) of demonen waren die er onder andere op uit waren mensen ziek te maken.[1] De “individuele” psalmen (waarin één bidder aan het woord is) konden dan worden gebruikt om aan hun macht te ontkomen. In Psalm 58 valt de term “werkers der ongerechtigheid” niet maar zou het bij de “goddelozen” en “leugensprekers” in vers 4 wel om hen gaan.
Nu heeft Mowinckels stelling de nodige tegenspraak opgeroepen. N. H. Ridderbos heeft er bijvoorbeeld een kritische dissertatie aan gewijd[2] en zelf heeft hij zijn standpunt later ook wat genuanceerd. Nicolaj Nicolsky heeft in 1927 in uit het Russisch in het Duits vertaalde studie over sporen van magische formules in het Oude Testament ook de nodige kanttekeningen bij Mowinckel geplaatst, maar deels toch ook zijn spoor van aandacht voor het magische voortgezet en wat betreft Psalm 58 een uitgebreider bespreking geboden.[3]
Kotzé en Nicolsky
Nemen we nu even een grote sprong in plaats en tijd: in 2011 is een artikel verschenen van Zacharias Kotzé die bewust een brug wil slaan tussen Afrikaanse en Europees-Amerikaanse Bijbeluitleg en een vergelijking trekt tussen witchcraft (letterlijk “hekserij,” maar misschien beter te vertalen als “het gebruik van magische methoden en middelen”) in Soweto in Zuid-Afrika en een aantal passages in het Oude Testament.[4] Voor zijn analyse van Psalm 58 is hij vooral afhankelijk van Nicolsky’s studie, die volgens hem te weinig aandacht heeft gekregen. Kotzé schrijft onder andere (in een iets vereenvoudigende vertaling):
Nicolsky somt bewijs op om Psalm 58 als een rituele bezwering tegen een bedrijver van magie (witch) te lezen. Hij suggereert dat de Hebreeuwse term voor “bezweerder” in vers 6a als technische term dient voor zowel slangenbezweerders als shamans die toverspreuken (spells) fluisteren, terwijl de Hebreeuwse term voor “bezweringen” in vers 6b naar het symbolisch ritueel binden van een vijand onder het uitspreken van toverspreuken (spells) verwijst. Verder is de vervloeking “laat hen smelten als water” in vers 8 karakteristiek voor rituele bezweringen in het oude Nabije Oosten.[5]
Bij vers 9a is er een verschil tussen de Hebreeuwse tekst (“Laten zij vergaan als een smeltende slak”) en de Griekse tekst van de Septuaginta (“als [bijen]was zullen zij worden weggedaan”). Nicolsky neemt aan dat “was” hier de oorspronkelijke bedoeling van het vers weergeeft en vertaalt “als was moeten ze vergaan.”[6] Volgens hem “werd de psalm gereciteerd met bijbehorende rituele handelingen zoals het symbolisch laten smelten van wassen beeldjes van de vijand.”
Bij het moeilijk te vertalen vers 10 (in de HSV weergegeven als: “Voordat uw kookpotten de doornstruik voelen, zal Hij hen als in brandende toorn levend wegvagen”; door Nicolsky als: “Eer uw potten gereed zullen zijn, zal de doornstruik door zijn wind [in woede] u verwoesten”) denken uitleggers vaak dat de doornstruik hier als brandhout dient om de pot warm te stoken, maar volgens Nicolsky is het een doorntak waarmee je symbolisch heen en weer zwaait om kwaad af te weren. Zodra (symbolisch gedacht uiteraard) de windstroom van de bewegende doorntak de pot bereikt waarin de magiër zijn gevaarlijke toverdrank aan het bereiden is, zal die pot vergaan.[7] Kotzé lijkt in deze uitleg mee te gaan en noemt aanvullend nog een tekst waaruit blijkt dat in het oude Nabije Oosten aan doornstruiken een afwerende kracht werd toegekend.[8]
In het licht van dit alles ligt het volgens Kotzé voor de hand dat het bij de “leugens” van de “leugensprekers” in vers 4 feitelijk om krachtige vervloekingen gaat, die dan in vers 5 worden vergeleken met het gif van een slang. De vergelijking van de vijanden met leeuwen in vers 7 plaatst hen ook in de sfeer van het demonische. Kotzé tekent hierbij aan dat net als in het oude Mesopotamië er in Israël niet altijd onderscheid werd gemaakt tussen “demonen” en “beoefenaars van magie” (witches).
Bedreigd door zulke witches en hun toverformules en vervloekingen (aldus Kotzé) roept de psalmist dan tot God om hun tanden te breken, pijlen op hen af te schieten (vers 8b) en hen weg te laten smelten. Het breken van de tanden heeft daarbij een dubbele functie: de witch kan dan geen vervloekingen meer uitspreken en, opgevat als demon, kan hij de bidder niet meer verslinden.
Evaluatie
Moeten we Psalm 58 zo uitleggen? Het moge duidelijk zijn dat niet alle uitleggers het spoor van Mowinckel, Nicolsky en Kotzé volgen. Een artikel van Adam E. Miglio uit 2015 laat echter wel, los van Nicolsky en Kotzé, zien dat de combinatie van de beelden van slangen en misgeboortes (vers 9) in elk geval een magische achtergrond voor de gebruikte beelden doet vermoeden, ook al functioneren ze in de psalm misschien niet meer precies zo.[9] En misschien heeft Kotzé vanuit zijn (Zuid-)Afrikaanse context in elk geval een aanzet gegeven tot bezinning op de vraag hoe Psalm 58 van betekenis kan zijn voor mensen die nu leven in een wereld waarin magische vervloekingen en de angst een reëel probleem zijn.
PS: Wie iets meer wil weten over de relatie van de psalmen tot magie en demonen, zou bijvoorbeeld de dissertatie van dr. Gerrit Vreugdenhil over Psalm 91 kunnen downloaden en lezen.
[1] Cf. Sigmund Mowinckel, Psalm Studies, vol. 1, trans. Mark E. Biddle, History of Biblical Studies 2 (Atlanta: SBL Press, 2014), ProQuest Ebook Central.
[2] N. H. Ridderbos, De “werkers der ongerechtigheid in de individueele Psalmen: Een beoordeling van Mowinckels opvatting (doctoral dissertation, Vrije Universiteit, Amsterdam; Kampen: Kok, 1939), Delpher.
[3] Nicolaj Nicolsky, Spuren magischer Formeln in den Psalmen, trans. Georg Petzold, Beihefte zur Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft 46 (Giessen: Alfred Töpelmann, 1927).
[4] Zacharias Kotzé, “A Comparison of the Witchcraft is Poison Metaphor in Soweto and Selected Old Testament Passages,” Old Testament Essays 24 (2011): 612–27, http://www.scielo.org.za/pdf/ote/v24n3/04.pdf.
[5] Kotzé, “A Comparison of the Witchcraft is Poison Metaphor in Soweto and Selected Old Testament Passages,” 621–22. Cf. Nicolsky, Spuren magischer Formeln in den Psalmen, 29–42, esp. 31–34.
[6] Nicolsky, Spuren magischer Formeln in den Psalmen, 31.
[7] Nicolsky, Spuren magischer Formeln in den Psalmen, 31, 35–37.
[8] Kotzé, “A Comparison of the Witchcraft is Poison Metaphor in Soweto and Selected Old Testament Passages,” 622.
[9] Adam E. Miglio, “Imagery and Analogy in Psalm 58:4–9,” Vetus Testamentum 65 (2015): 114–35. https://www.academia.edu/7730243/.