
Psalm 58 is tegenwoordig een veelal onbekende psalm. In de negentiende eeuw was dit anders. Toen kende en zong men psalm 58 nog, zoals de volgende ingezonden brief in het Algemeen Handelsblad van 14 februari 1905 illustreert:
Meer dan een halve eeuw geleden, vóór de invoering der wet op het lager onderwijs van 1857, werd in de dorpen van Friesland het ambt van koster en voorzanger bijna algemeen opgedragen aan den onderwijzer, hoofd der school. Bij voorziening in ontstane vacatures had, ter gelegenheid van het vergelijkend examen voor de betrekking van hoofdonderwijzer, tevens, onder de leiding van den schoolopziener in tegenwoordigheid van kerkvoogden en een commissie uit de leden der kerkelijke gemeente, een onderzoek plaats omtrent de bekwaamheid der sollicitanten met betrekking tot het lezen en zingen van psalmen en gezangen. Dit laatste had plaats in het kerkgebouw en was voor ieder toegankelijk.
Bij gelegenheid van een dergelijk onderzoek verspreidde zich – toen de sollicitanten reeds waren overgekomen – het gerucht, dat omtrent de keus al eene toezegging was gedaan, ’t geen teleurstelling bracht in de gemoederen der sollicitanten, die hierdoor zeer ontstemd waren. Niettemin had het onderzoek plaats en de schoolopziener gaf bij deze gelegenheid (hetgeen meer plaats had) aan sollicitanten vrijheid in het kiezen van een of meer verzen van de berijmde psalmen voor het lezen en zingen, waarvan het gevolg was dat een der sollicitanten, zijn gemoed uitstortende en lucht gevende, zich bepaalde tot het voorlezen en zingen van psalm 58 1e vers, benevens den 1en regel van het 2e vers, waarvan de woorden zijn als volgt:
O gij vergadering gezeten,
Om recht te doen, spreekt gij het recht?
Wordt alles billijk aangelegd?
Kwijt ieder zich naar zijn geweten?
En vonnist gij wel inderdaad
Zooals met recht en wet bestaat?
Neen! gij smeedt ongerechtigheden.
Een mooi verhaal dat twee dagen later, 16 februari 1905, dan ook werd overgenomen door het Nieuwsblad van het Noorden. Maar is het ook echt gebeurd? Had de sollicitant daar in dat Friese dorp echt tekst en melodie van Psalm 58 meteen paraat en de euvele moed om dit te zingen? Is het verhaal niet iets te mooi en te gedurfd om waar te zijn? Na meer dan een halve eeuw lopen feit en fictie gemakkelijk door elkaar. Moeten we voorzichtigheidshalve maar aannemen dat de sollicitant zelf of iemand anders die van zijn frustratie had gehoord pas achteraf thuis (of in de kerk tijdens een minder boeiende preek?) rustig bladerend door zijn psalmboek op Psalm 58 is gestuit en toen heeft bedacht hoe aardig het zou zijn geweest als hij bij die onrechtvaardige sollicitatieprocedure dit vers had gezongen?
Of was de werkelijkheid juist spectaculairder dan de herinnering? Zong niet één enkele kandidaat maar een heel koor van onderwijzers Psalm 58 uit protest over een oneerlijke sollicitatieprocedure? Een ingezonden stuk in De Wekker: Weekblad voor onderwijs en opvoeding van 7 april 1853 vertelt wat toen anderhalve week eerder was geschied:
Den 26 Maart jl. had het vergelijkend examen voor de school te Ambt Vollenhove, ten huize van den logementhouder van der Veen, in de Stad Vollenhove, plaats. Van de 50 sollicitanten uit verschillende provinciën, die zich hadden aangegeven, waren er 39 tegenwoordig. Vóór dat het examen een aanvang zou nemen, verklaarde de Schoolopziener, namens den Burgemeester, dat men, wat het inkomen betreft, niet gehouden wilde zijn aan de opgaaf in de N. Bijdragen, omdat het plan bestond, in de nabijheid der vacante nog eene tweede school op te rigten.
Vier en twintig sollicitanten onttrokken zich hierop aan het vergel. examen en verzochten vergoeding van reiskosten, dat hun geweigerd werd, waarop zij het 1ste en 2de vers van Psalm 58 aanhieven.
Men ziet het voor zich: 24 jonge onderwijzers die zich beklagen over de gang van zaken en dan plots hun woede weten te verwoorden met plechtig psalmgezang. Hadden ze psalmboeken bij de hand of kenden ze allen tekst en melodie van Psalm 58 zo uit het hoofd?
Is dit verhaal historisch? De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant schreef op 30 maart, dus een week voor De Wekker, wel dat de 24 sollicitanten zich aan het vergelijkend examen onttrokken, zich beklaagden over de gang van zaken en om een onkostenvergoeding verzochten die hen werd geweigerd, maar noemt het opmerkelijke psalmprotest niet. Toch lijkt het onwaarschijnlijk dat de briefschrijver in De Wekker dit detail er zomaar bij heeft verzonnen. Uit het vervolg van de brief blijkt dat zijn sympathie niet speciaal bij de 24 weigersollicitanten blijkt te liggen, maar bij een kandidaat die wel deelnam aan het vergelijkend examen en daarbij als beste uit de bus kwam en desondanks werd gepasseerd bij de uiteindelijke benoeming.
Maar hoe verhoudt dit verhaal uit 1853 zich nu tot het verhaal dat volgens het Algemeen Handelsblad van 1905 zich ruim een halve eeuw eerder had afgespeeld? Is dat laatste een sterk vervormde herinnering aan het eerste? Beide verhalen gaan over de sollicitatieprocedure rond de aanstelling van een onderwijzer en beide spelen zich af in het noorden van het land. Maar Vollenhove is geen Friesland en de details wijken verder ook sterk van elkaar af. Zou het kunnen zijn dat het verhaal van die ene onderwijzer, hoewel pas later te schrift gesteld, zich het eerst heeft afgespeeld en in elk geval in onderwijskringen mondeling breed de ronde deed, waardoor het in 1853 de 24 kon inspireren tot hun psalmenprotest en in 1905 bij de schrijver in het Algemeen Handelsblad nog bekend was?
– – –
“Goed,” zegt u misschien, “dit zijn een paar aardige anekdotes rond Psalm 58, maar wat valt hier nu verder uit te leren?” Toch wel een aantal zaken, denk ik:
Ten eerste, terwijl Psalm 58 nu vooral onbekend is, veronderstellen deze verhalen uit de negentiende eeuw een zekere vertrouwdheid met de psalm. De Bijbelwoorden van duizenden jaren terug leefden onder de mensen in de vorm van de psalmberijming van 1773.
Ten tweede, als Psalm 58 tegenwoordig wel wordt besproken, wordt hij meestal behandeld als een “wraakpsalm” of “vervloekingspsalm” (imprecatory psalm in het Engels) en is de vraag begrijpelijkerwijs meteen of je zo’n psalm nog wel kunt bidden of zingen en zo ja, hoe dan. In deze negentiende-eeuwse verhalen komt Psalm 58 echter nog niet naar voren als “probleempsalm.” Het is een veeleer een protestlied waarmee iemand vanuit een zwakkere positie toch woorden kan geven aan zijn gevoel dat hem onrecht wordt aangedaan.
Ten derde, hoewel in de loop van de psalm wordt gesproken over het breken van tanden en het wassen van voeten in bloed, krijg je op geen enkele manier de indruk dat de onderwijzers daarop zinspeelden. Als de 24 echt naast vers 1 ook heel vers 2 van de berijming van 1773 hebben gezongen, dan waren dat best stevige woorden (en konden ze hun reiskostenvergoeding ongetwijfeld definitief vergeten):
Neen; gij smeedt ongerechtigheden
In ’t harte, dat van boosheid zwelt;
Gij weegt op aard’ uw snood geweld,
In schijn van billijkheid en reden.
Godd’lozen zijn van God vervreemd,
Zo ras hun leven aanvang neemt.
Echter, uit niets blijkt dat de sollicitanten door hun vertrouwdheid met Psalm 58 bloeddorstig of gewelddadig waren geworden. Ze gebruiken alleen het eerste deel van de psalm en dat lijkt hen de mogelijkheid te bieden om hun woede in woorden te kanaliseren. De kandidaten waren kwaad, maar de leden van de sollicitatiecommissie(s) hoefden niet te vrezen voor hun lijf of leven.
Ten vierde, meer in het algemeen laten deze verhalen zien dat het bij de receptiegeschiedenis van een psalm (of een ander Bijbelgedeelte) om meer gaat dan alleen de uitleggeschiedenis. Het is zeker de moeite waard om te kijken hoe bekende Bijbelverklaarders uit het verleden, zoals Augustinus en Calvijn, Psalm 58 hebben uitgelegd, maar bij de receptie van een psalm gaat het om meer. Het gaat ook de vraag hoe de Bijbelwoorden door de eeuwen heen in het volle leven daadwerkelijk zijn gebruikt en mensen richting hebben gegeven.
Het zijn misschien wat grote woorden voor een anekdote rond een slecht verlopen sollicitatieprocedure, maar wie de receptie van Bijbelgedeelten bestudeert, ontdekt, met een religieus oog beschouwd, hoe het Woord heeft doorgewerkt in de geschiedenis en ziet als het ware telkens Jesaja 55:11 in vervulling gaan: “Zo zal Mijn woord zijn dat uit Mijn mond uitgaat: het zal niet vruchteloos tot Mij terugkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend.”
Ten vijfde, het bestuderen van de vraag hoe een psalm buiten officiële commentaren en kerkelijke en theologische publicaties door de loop der tijd is gebruikt, was tot voor kort bijna niet doenlijk. Als ik afhankelijk was geweest van traditionele archieven met gedrukte kranten en tijdschriften, dan was ik waarschijnlijk nooit een verwijzing naar Psalm 58 in zowel De Wekker van 7 april 1853 als in het Algemeen Handelsblad van 14 februari 1905 op het spoor gekomen. Dankzij digitale kranten- en tijdschriftenarchieven is dit nu wel mogelijk. Bovenstaande voorbeelden kwam ik kort achter elkaar tegen toen ik Delpher raadpleegde. Er zitten best wat haken en ogen aan, maar als ik me niet vergis, bieden zulke digitale archieven tal van mogelijkheden om het daadwerkelijk gebruik van de Bijbel in de afgelopen eeuwen te bestuderen – mogelijkheden die tot nog toe misschien nog maar nauwelijks zijn benut. Wellicht meer hierover in een volgend blogbericht.