Martelaar van IS

Het is gemakkelijk doch niet ongevaarlijk IS (of Daash, zoals we hier in Egypte zeggen) te demoniseren. Wie IS als de vleesgeworden duivel zelf ziet, mist gemakkelijk oog voor de menselijke motieven en factoren die IS sterk maar juist niet onaantastbaar maken.

Hoezeer de gruwelbeelden die IS zelf rondzendt een mens er ook toe dwingen om niet met een “waar er twee vechten, hebben er twee schuld” neutraal te blijven doch tegen IS partij te kiezen, IS is niet het rijk van satan zelf. “Vorsten zijn mensen uit aarde geboren, zij keren eens tot aarde weer”—dat geldt ook de leiders van IS.

Omgekeerd zijn de tegenstanders van IS niet het rijk van Christus zelf. Het zijn geen “engelen,” maar mensen, soms met bloed aan hun handen. Zelfs bij de koptische slachtoffers van IS moet men zich afvragen of zij primair gedood zijn vanwege hun geloof in Christus of omdat zij (al dan niet terecht) gezien werden als vertegenwoordigers van een vijandige politieke macht.

21 Copts killed in Libya from FacebookDat alles gezegd zijnde moet toch ook iets anders worden gezegd. Te gemakkelijk bestaat de neiging het recht op waar christelijk martelaarschap te reserveren voor bijzondere mensen: zendelingen, priesters en predikanten, monniken en nonnen misschien—theoloog Dietrich Bonhoeffer, pater Frans van der Lugt. Mannen die gewoon met hun handen hun brood verdienen, die in leer noch leven boven de massa uit weten te stijgen, die zijn al snel buiten beeld voor de martelaarskroon—we houden het er maar neutraal op dat ze “slachtoffers” zijn.

Op Facebook circuleren de namen van de 21 kopten die door IS in Libië zijn gedood: twintig mooie, veelal expliciet christelijke namen, maar van één slachtoffer staat alleen vermeld: “Werkman uit het dorp Awr.” Ik vrees dat zelfs die dorpsnaam op menig kaart van Egypte ontbreekt. Hij is de mens van Psalm 103:15,16: “De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij. Als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer.” Daarmee is over hem gezegd wat over hem te zeggen valt.

Of mogen, ja, moeten we ons juist verblijden dat deze eenvoudige, onbekende man waardig is geacht om de naam van Christus te lijden? Kon hij niet anders dan trouw zijn tot de dood en is juist hem de kroon des levens gegeven? Wij hoeven mensen niet tot martelaar te maken, maar mogen er wel bij stilstaan dat iemand misschien al martelaar IS.

PS: Voor alle duidelijkheid, vanwege de hedendaagse taalvervuiling, voor niet-ingewijden: in het christelijk spraakgebruik is een “martelaar” niet iemand die martelt of een zelfmoordaanslag pleegt, maar een iemand die vanwege zijn of haar geloof wordt gedood.

Maak een website of blog op WordPress.com