Deze week wordt in Amsterdam de internationale conferentie van de Society of Biblical Literature gehouden waar bijna zevenhonderd papers worden gepresenteerd door Bijbelwetenschappers en specialisten in verwante vakgebieden.
Martin J. Slabbert van de University of Pretoria spreekt donderdagmorgen over het vijandsbegrip in Psalm 9 en 10 en stelt onder andere dat de rechvaardige de vijand in zekere zin nodig heeft. Phil J. Botha, eveneens van de University of Pretoria, presenteert een paper in de Psalmensessie waarin hij beargumenteert dat de auteur van Psalm 52 gebruik heeft gemaakt van Jeremia 9 en Spreuken. Na een kwartiertje discussie over de papers breekt sessievoorzitter Donald Vance van Oral Roberts University het gesprek af en is het tijd voor alweer de laatste koffiepauze van de conferentie.
Na de pauze is er nog een paper van de University of Pretoria over Psalm 52: J. Henk Potgieter spreekt over het profiel van de “onvrome” en de vrome in deze psalm en geeft daartoe ook een nauwkeurige analyse van de structuur. Al deze papers worden gepresenteerd in dezelfde ruimte terwijl in 27 andere zaaltjes tegelijk ook papers worden voorgedragen over andere onderwerpen. Vandaag is de laatste conferentiedag en is er alleen een ochtendprogramma. In het programmaboek (248 pagina’s A4!) wordt onze sessie toevallig als laatste genoemd en dat betekent dat de laatste paper die in ons zaaltje deze morgen wordt gepresenteerd als allerlaatste in het programmaboek wordt vermeld. Is de paper daarmee gedacht als een afrondende kroon op de conferentie of als een appendix die er eigenlijk niet meer toe doet? Hoe dan ook, ik heb de eer voor een gehoor van twaalf personen deze laatste paper te mogen presenteren, onder de titel “Perceiving and Performing the Work of the Lord: A Sevenfold Invitation to an Enriched Reading of Psalm 146 in the Light of the Hebrew Bible, 4Q521 [een Dode Zee-rol], and the Gospels.”