Deze dagen wordt in het centrum van Amsterdam de internationale conferentie van de Society of Biblical Literature (SBL) gehouden, in samenwerking met de European Association of Biblical Studes, het Oudtestamentisch Werkgezelschap in Nederland en België en de Society for Old Testament Study. Omdat ik in Egypte naast systematische theologie vooral Bijbelwetenschappen doceer, is deze conferentie voor mij een aardige gelegenheid om collega-Bijbelwetenschappers te ontmoeten en de internationale ontwikkelingen in het vakgebied te volgen.
Daar bijna 700 van de bijna 900 deelnemers een paper willen presenteren, is de conferentie verdeelt in heel veel parallelle sessies: deze maandagmorgen kan men naar wel zeventwintig verschillende collegezaaltjes in de Universiteit van Amsterdam gaan om papers te beluisteren. Mijn keus is gevallen op de “SBL Biblical Interpretation in Early Christianity Section” waar papers worden gepresenteerd over de uitleg van Genesis 3 en de val in de Vroege Kerk—komend najaar hoop ik voor de tweede keer mijn mastercollegeserie Context en receptie van Genesis 1–11 in Caïro tegeven. Ik kom te zitten naast Jonathan Blanke, die net als ik buiten zijn geboorteland werkt: hij doceert aan het Japan Lutheran College.
Christopher A. Graham van Criswell College in Texas presenteert een paper over interpretaties van Genesis 3 (vooral vers 24 over de verdrijving uit het paradijs) in de tweede en derde eeuw, waarbij hij aandacht besteedt aan zowel gnostische geschriften (zoals het Apocryphon van Johannes) als anti-gnostische geschriften (bijvoorbeeld Adversus Haereses [Tegen de ketterijen] van Irenaeus). Het blijkt dat sommige geschriften de verdrijiving uit het paradijs zien als het werk van de ware God, terwijl andere (gnostische) geschriften er het werk in zien van gevallen engelen of andere kwaden machten. Er was in deze periode ook verschil van mening over de vraag of Adam en Eva voor de val al van de boom des levens hadden gegeten of nog niet—dit hing samen met de vraag of ze voor de val al onsterfelijkheid hadden die ze door de val verloren of dat ze nog niet onsterfelijk waren en dat ze vanwege de val ook niet meer de kans mochten krijgen onsterfelijk te worden.
Karla Pollmann van St Andrews University in Schotland spreekt over “De val van de mens: Augustinus en het Bijbelse paradigma van decadentie.” Pollmann is qua achtergrond classica en memoreert dat in de later oudheid er een sterk gevoel van decadentie leefde: men haalde bijvoorbeeld rolmodellen uit het verleden aan om vervolgens te klagen over het verval in de eigen tijd. Als karakteristiek van decadentie noemt ze onder andere dat het een menselijke constructie is net als andere gemeenschappelijke geloofssystemen. De functie van een klacht over decadentie is bijvoorbeeld dat men probeert de bekritiseerde toestand te overwinnen of te niet te doen. Mensen kunnen ook verschillende gedachten hebben over hoe het af zal lopen na de periode van decadentie: soms verwacht men een crisis en daarna herstel, soms is men optimistischer en verwacht men geen crisis maar een geleidelijk groeien naar vervolmaking, soms is men pessimistisch-nihilistisch en verwacht men geen herstel of vervolmaking meer. Bij Augustinus ziet Pollmann het punt van decadentie geconcentreerd in de val. Bij hem gaat daarom aan de decadente Late Oudheid (de periode waarin hij zelf leefde) geen geïdealiseerde Klassieke Oudheid vooraf.
Pollmann gaat ook na hoe bij Augustinus’ de verhouding van Gods voorverordinering en voorkennis is wat betreft de val. In De Genesi ad Litteram (“Genesis naar de letter,” circa 404/414) is de val niet ontologisch (in de zin van een val van een “staat van licht” naar een “staat van stoffelijkheid”) maar theologisch en terwijl de zaligheid (Romeinen 8:29) was voorverordineerd was de ongehoorzaamheid alleen voorgekend. In De Civitate Dei 14 (De stad van God, ca. 418) stelt Augustinus ook expliciet dat het feit dat God voorkennis had van de val niet betekent dat hij hem had voorverordineerd. In het Enchiridion (421/422) stelt hij evenwel dat God niet alleen de rechtvaardigen maar ook de zondaars heeft voorverordineerd/voorbestemd. Pollmann betreurt dat juist deze laatste lijn onder andere door Calvijn is opgepakt.