Zondagmiddag één uur belt een Egyptische collega me. “Blijf de rest van de dag binnen,” is de boodschap. Omdat de uitslag van de presidentsverkiezing pas om drie uur wordt verwacht, loop ik eerst nog even een rondje door de buurt.
Zonder bewust streven naar zondagsheiliging worden zomerzondagmiddagen in onze wijk gekenmerkt door een serene rust. Het is te heet voor drukte. Vandaag is de rust echter anders, niet ontspannen. De broodjes-met-bonen-verkoper schrobt om half twee al zijn zaakje schoon, een uur eerder dan gewoon. “Het is vanwege de zomerhitte,” is zijn eerste verklaring, maar dan komt de aap uit de mouw: “We weten niet wat er straks gaat gebeuren.” Een grote groentekraam is ook al dicht. Het aantal auto’s en mensen is minder dan normaal. Een seminarieschoonmaker had me gewaarschuwd dat er naar Tahrir trekkende massa’s door de straten zouden gaan, maar die zijn hier niet te zien.
De jongens van de noten-snoep-sap-zaak willen weten waar ik sta en dus herhaal ik mijn standaardantwoord: “Dit zijn de verkiezingen van jullie als Egyptenaren, niet de mijne; ik heb niet gestemd.” Dit keer voeg ik er aan toe: “Ik hoop dat jullie een president krijgen die Egypte verenigt en met wie jullie allemaal gelukkig kunnen zijn.” Dat klinkt superdiplomatiek maar wat moet ik anders zeggen? Wat ik van Shafiq moet vinden, weet ik zelf niet. Dat ik als christen geen uitgesproken Mursi-fanaat ben, hoef ik de jongens niet te vertellen, want dat hebben ze zelf ongetwijfeld allang voor mij ingevuld en als zodanig geaccepteerd. En ik hoop werkelijk dat de verkiezingsuitslag niet tot verdere polarisatie leidt. Wat is de winst als de jongens in deze sapzaak elkaar straks niet meer aankijken omdat ze verschillend hebben gestemd? Maar de bottomline voor mij is dat zowel de revolutie als de verkiezingen een zaak zijn van de Egyptenaren en niet van mij als bijwonende buitenlander.
Zoals afgesproken met de dagwaker ben ik klokke twee weer binnen de poort van het seminarie, die vervolgens op slot gaat. Nu begint het aftellen. Om drie uur zetelen een in Caïro stage lopende student, een schoonmaker en ik mij voor de televisie in de gemeenschapsruimte. Voor de zekerheid heb ik een leesboek meegenomen en dat blijkt een gelukkige keus: de eerste veertig minuten gebeurt er nog niets. Om kwart voor vier krijgt het hoofd van de verkiezingscommissie het woord en beginnen de vijfenveertig saaiste en tegelijk best bekeken minuten uit de Egyptische televisiegeschiedenis. Blad-na-blad leest hij een vertoog in langdradig hoog-Arabisch voor, telkens even struikelend wanneer een zin zich over twee bladzijden uitstrekt. Een beetje spannend wordt het wanneer hij per kiesdistrict de correcties op de voorlopige uitslag voorleest. De student analyseert dat Mursi, die volgens eerdere berichten een voorsprong van zo’n vier procent op Shafiq had, hierbij iets meer in moet leveren dan Shafiq, maar dat het steeds om kleine aantallen gaat. Langzaam maar zeker wordt de zin van het betoog duidelijk: het volk moet weten dat de uiteindelijke keus tussen Mursi en Shafiq niet is gemaakt door hoge heren in een achterkamertje maar door het volk zelf.
Dan, half vijf, is het zover en komt het hoofd tot een afronding van zijn verhaal: Shafiq heeft 12.347.380 oftewel 48,3% van de geldig uitgebrachte stemmen behaald en Mursi 13.280.131 oftewel 51,7% en daarmee is Mursi Egypte’s nieuwe president. De student loopt weg, zonder iets te zeggen. De schoonmaker is bezorgd, zonder concreet te kunnen zeggen waarvoor of waarover. Voor mij breekt een nieuwe fase aan: leven en werken in het Egypte van Mursi, de man van de moslimbroederschap en weldra de president voor heel het volk.