Volgens M. de Bruyne hoort het christelijke karakter van het Wilhelmus bij de geschiedenis van ons volk en moet je daar niet aan morrelen (zie: De Bruyne: Couplet Wilhelmus hoort bij historie).
Het komt mij echter voor dat het zesde couplet niet af te doen is als een stukje volksgeschiedenis:
Mijn schild ende betrouwen
zijt Gij, o God mijn Heer,
op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
uw dienaar t’aller stond,
de tirannie verdrijven
die mij mijn hart doorwondt.
Dit is een geloofsgetuigenis, en het is prachtig dat we deze woorden van generatie op generatie doorgeven zodat mensen die misschien zelf niet de woorden kunnen vinden hiermee uit kunnen drukken wat in hun hart leeft.
Echter, wie deze woorden – helaas – niet mee kan maken, kan misschien inderdaad het best maar even zwijgen. Je kunt mensen niet dwingen hun persoonlijk vertrouwen op God te belijden als ze daar innerlijk niet achter staan. Wie van het zingen van vers zes een burgerplicht van wil maken, verlaagt God tot een belangrijk figuur uit het verleden.
Ik hoop van harte dat de burgemeester het zesde couplet nog eens van harte mee zal zingen, maar zolang hij dat niet kan, hoop ik dat hij zijn lippen op elkaar zal houden, uit stil protest tegen onhollandse gewetensdwang en meer nog als stil getuigenis dat God de levende is en niet slechts een stukje volksgeschiedenis.