Vandaag spreek ik een Egyptische jongeman die momenteel zijn dienstplicht vervult. Ik ken hem als een moslim die zijn godsdienst serieus neemt zonder in extremisme te vervallen. Hij vertelt me spontaan dat hij zondag bij de in een bloedbad geëindige demonstraties van kopten aanwezig was.
Wanneer ik vraag wat er volgens hem afgelopen zondag is gebeurd, zegt hij: “Er zijn drie soldaten gedood en anderen zijn gewond geraakt. Over slachtoffers bij de demonstranten weet ik niet zoveel.” Ik kijk hem even verwonderd aan: wil jij nou beweren dat er geen christenen zijn gedood? Maar hij voegt toe: “Naar men zegt zijn er drie en twintig christelijke demonstranten zijn omgekomen.”
Hoe dit kon gebeuren? “Er moeten kwaadwillende indringers geweest zijn die bewust hebben geprobeerd het leger en de demonstranten met elkaar in gevecht te brengen, door zich onder de demonstranten te mengen en zich tegen het leger te keren. Zulke indringers zijn mensen die tweespalt willen zaaien tussen moslims en christenen en Egypte kapot willen maken.”
Ik informeer of hij zelf ook gevochten heeft afgelopen zondag en vraag me van binnen af hoe ik zou moeten reageren als het antwoord “ja” is. Maar het antwoord is duidelijk “nee”: “Ik had de taak om met mijn maten een kerk te beschermen zodat er niemand ongewenst binnen kon dringen en dat is ook niet gebeurd.”
Hij vertelt dat er in zijn afdeling vijf christenen zijn die hij voor mij bij name noemt en met wie hij het goed kan vinden. “Weet je,” besluit hij en hij laat beide zijn vuisten zien om ze vervolgens bijeen te brengen, “christenen en moslims vormen samen één hand. Men wil ons uiteendrijven en het land stukmaken, maar Egypte krijg je niet kapot.”