Onze nachtwaker is een eenvoudige man uit een Caïreense volksbuurt. Hij kent mijn gewoonte om ’s avonds een glas sap bij een naburige sapbar te gaan drinken. Wanneer hij vanavond ziet, zegt hij: “Ga wat drinken, maar kom dan snel weer terug. Het is niet pluis op straat.” Ik vraag hem of hij zelf problemen heeft gehad toen hij vandaag naar het seminarie kwam, maar het blijkt mee te zijn gevallen: alleen rond het huis van één de slachtoffers van afgelopen zondag was het onrustig. Ik vraag hem ook wat moslims zeggen over wat er is gebeurd. Zijn antwoord is bitter: “Die zijn blij. En zelfs als ze zeggen dat ze het erg vinden, dan is dat puur voor de buitenkant. Inwendig genieten ze. Volgens de Koran zijn wij kaffers en is het goed dat we worden gedood.” “En als er moslims waren gedood,” vraag ik, “wat zou jij dan vinden?” “Dan zou ik oprecht bedroefd zijn,” antwoordt hij. Ik heb met deze man te doen. Vanzelfsprekend zit de wereld niet zo zwart-wit in elkaar dat alle moslims zich openlijk of heimelijk verheugen over de dood van een christen terwijl christenen altijd overlopen van liefde. Maar er is inmiddels zoveel gebeurd in Egypte dat hij het vertrouwen in de oprechtheid van zijn islamitische medemensen heeft verloren.
De straat naar de sapbar is veilig. Een groepje jongelui staat te chillen en de stemming lijkt gewoon goed. De moslimmedewerkers van de sapbar ogen iets minder aangedaan dan onze studenten, maar ze vinden het wel erg dat er zondag doden zijn gevallen. Over de vraag wie er schuld had aan het feit dat het zondag zo uit de hand is gelopen, zijn ze minder duidelijk. Ze wijzen niet eenzijdig naar het leger. Maar ook een Egyptische collega van mij was daar vandaag toch wat voorzichtig in. Er is zoveel dat we niet weten. Echter, waarom zeggen ze me niet recht in het gezicht dat ze blij zijn dat de christenen er eens lekker van langs hebben gekregen? Alleen omdat ik hun vaste klant ben? Het wil er bij mij niet in. Ik waag te geloven dat zij nog wel dromen van een Egypte waarin moslim en christen vreedzaam samenwonen.
Ondertussen zit het bij de studenten echt hoog. Een buitenlandse gastdocent observeert: “Ze ogen vandaag al wel weer wat monterder dan gisteren.” “Van buiten wel,” antwoord ik, “maar van binnen zijn ze er nog niet klaar mee.” De gebedsbijeenkomst op het seminarie wordt vanavond goed bezocht en veel gebeden hebben betrekking op de gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Eén student zie ik echter rond aanvangstijd juist de andere kant oplopen. “Ik ben teleurgesteld,” zegt hij, “want mijn favoriete voetbalclub heeft net verloren.” Dat zal wel, maar ik vrees dat zijn teleurstelling dieper zit. Of lees ik mijn eigen gevoelens in de studenten? Hier op aarde is het nergens volmaakt, maar waarom kunnen de mensen in Egypte niet gewoon een beetje normaal met elkaar samenleven zoals in Nederland? Even later weet ik zeker dat het niet alleen mijn gevoelens zijn: “Ik moet janken,” zegt een student, “maar de tranen komen niet.”