Dag 38–40: Psalm 58 bidden, door Christus en door de Heilige Geest, met Bonhoeffer en Calvijn

Van eikel tot eik

“De helft was mij nog niet aangezegd,” verzuchtte de koningin van Scheba vol verwondering toen ze al de wijsheid en schatten van koning Salomo zag (1 Kon 10:7). Zo kan het ook diegene vergaan die zich begint te verdiepen in de rijke receptiegeschiedenis van de psalmen – zelfs van een vrij onbekende en onbeminde psalm als Psalm 58.

Nu het einde van deze blogserie in beeld begint te komen, moet ik eerlijk bekennen: de helft heb ik u nog steeds niet aangezegd (had ik van dag 38, dag 39 en dag 40 drie afzonderlijke blogberichten gemaakt, dan had ik nog steeds lang niet alles kwijt gekund; daarom houd ik het op dit ene lange blogbericht tot slot om de serie zoals beloofd voor Pasen af te ronden). Er zijn tal van voorbeelden van uitleg en gebruik van Psalm 58 die ik nog toe niet in deze blogserie heb weten te verwerken of waarvan ik pas slechts een glimp heb gezien zonder tijd te vinden om ze voldoende te bestuderen of waarvan ik eigenlijk nog niets weet maar die er toch wel moeten zijn.

Misschien werpt u tegen: maar ook niet alles wat je hebt aangereikt uit de joodse en christelijke traditie was even prachtig en vol van wijsheid. Dat is waar. “Het oude te loven alleen omdat het oud is, is noch gereformeerd noch christelijk,” zei Herman Bavinck (1854–1921) reeds.[1]

En toch, ik me niet anders voorstellen dan dat u, als u de blogserie hebt gevolgd, Psalm 58 nu anders leest dan daarvoor en u zich veel meer bewust bent van de rijkdommen die deze Psalm in de loop der tijd heeft voortgebracht. Waarom bestuderen we de psalmen niet veel vaker op deze manier, zoekend naar hoe ze door de eeuwen heen zijn uitgelegd en gebruikt, zodat, wanneer we vervolgens zo’n psalm weer lezen of bidden of zingen of overdenken, al die schatten mee kunnen klinken?

Ik gebruik graag het beeld van de eikel en de eik, waarbij de eikel de psalm zelf is en de eik de boom is die door de eeuwen heen uit de eikel is gegroeid, de boom aan interpretaties en gebruikswijzen van de psalm die zich door de eeuwen heen hebben ontwikkeld. We kunnen alleen naar de eikel proberen te kijken, maar waarom zouden we niet ook de hele eikenboom in ogenschouw nemen? Eerder schreef ik het voor mezelf een keer als volgt:

Losgemaakt van hun rijke receptiegeschiedenis ogen de Bijbelse psalmen mogelijk als weinig meer dan vreemde stukjes Hebreeuwse dichtkunst uit een verre wereld van vele eeuwen geleden, niet in staat de interesse te wekken dan van hen die een buitenissige interesse in de literatuur van het oude oosten hebben. Waar echter zo menig gedicht is gestorven als een kleine vrucht verloren in de grond, zijn vanuit de psalmen door de eeuwen heen volledige bomen gegroeid. De eikels zijn uitgegroeid tot eiken, de mosterdzaadjes tot bomen waarin de vogels rust vinden en hun nest bouwen, ja, de psalmen zelf zijn gebleken te zijn als de boom van Psalm 1:3, “geplant bij waterstromen, zijn vrucht gevend op zijn tijd.” Rijk is de receptie van de psalmen in de joodse traditie en nog rijker in de christelijke. Van geslacht tot geslacht hebben mensen elkaar geleerd de psalmen te bidden of reciteren of zingen, om ze te lezen in het licht van Christus en om ze te verbinden met de omstandigheden van de kerk of van zichzelf persoonlijk.

Nu kan het zijn dat wij in de boom op een tak zitten die begint af te breken of af te sterven. Dan voelen we ons ongemakkelijk met onze uitleg of gebruik van de psalm. Voor sommige mensen is dat een reden om weg te vluchten ver bij de boom vandaan voor anderen een reden om de eik om te hakken en alleen nog maar naar de eikel te willen kijken: dat is het zuivere begin, terwijl alles wat er door de heen bij of over is gezegd vooral een geschiedenis van misinterpretatie is of een traditie waar we de Schrift van moeten ontdoen. Maar moet het echt zo radicaal? Is het niet beter om te denken in termen van snoeien dan van omhakken: de wildgroei en het dode hout moet er van tijd tot tijd tussenuit worden gehaald, zodat de boom verder door kan groeien?

Misschien is het iets te scherp en eenzijdig gezegd, maar zou de tendens in de twintigste eeuw om te zeggen dat men niets meer met Psalm 58 kan en dat men deze psalm maar moet overslaan in de liturgie niet mede daaruit voortkomen dat men eerst de eik had omgehakt (een manier van bestuderen van de psalmen had ontwikkeld waarbij alle vroegere uitleg en gebruik bij voorbaat terzijde werden geschoven) om vervolgens een enigszins onooglijk eikeltje over te houden, waarbij men zich niet meer goed kon voorstellen hoe dit van waarde zou kunnen zijn, omdat men blijkbaar geen besef meer had van de boom die er door de eeuwen heen uit was gegroeid?

Dit ter inleiding – we maken nu een sprongetje en nog een omweggetje langs Psalm 1 om tot het eigenlijke onderwerp van dit blogbericht te komen.

Psalm 1

Tijdens het eerste college exegese Oude Testament afgelopen najaar las ik met mijn studenten in Egypte Psalm 1 en vroeg ik hen op welke manieren je over Christus zou kunnen preken vanuit deze psalm. Sommigen keken eerst even verbaasd: ze waren hier toch om te leren exegetiseren, niet om te allegoriseren?

Nu, dat laatste was ook niet wat ik van de studenten verwachtte. Maar je kunt ook zonder te allegoriseren een psalm naast het leven en onderwijs van Jezus leggen, zowel om opmerkzamer te worden op wat er in de psalm zelf staat als om lijnen te ontdekken voor de verkondiging in de christelijke gemeente.

Na enige bezinning en gesprek kwamen we inderdaad wel tot een aantal resultaten:

1. Het “welzalig” aan het begin van de psalm en de twee wegen van de rechtvaardigen en de goddelozen komen terug in het onderwijs van Christus, in het bijzonder in de Bergrede (Matt 5–7).

2. Christus is bij uitstek de rechtvaardige man van Psalm 1 die niet wandelt in de raad van de goddelozen. Tegelijk is er een verschil: terwijl de mens van Psalm 1:1 zich alleen en op zich terecht verre houdt van de raad van de goddelozen, de weg van de zondaars en de zetel van de spotters, benadrukt het evangelie dat Jezus zondaars wel opzoekt en ontvangt en met hen eet.

3. Bij het vreugde vinden in en overdenken van de “wet” (thora) zullen we als christenen niet alleen aan Genesis t/m Deuteronomium (of, zoals soms geopperd, het Boek der Psalmen zelf) denken, maar aan de Bijbel als geheel, inclusief de evangeliën. Maar meer nog: als christenen zijn we geroepen tot dagelijkse navolging van het vleesgeworden Woord, Christus zelf.

Toen liet ik de studenten bovenstaande afbeelding zien die in het Stuttgarter Psalter (ca. 800–850) bij Psalm 1 staat.[2] Hier is de “boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd” van vers 3 afgebeeld als Christus aan het kruis. Is dit wel van die twijfelachtige allegorese waarbij men in elke boom of elk stuk hout in het Oude Testament meteen een verwijzing naar het kruis ziet? Of getuigt het van diep inzicht waarmee een misverstand wordt gecorrigeerd dat bij een te oppervlakkige lezing van Psalm 1 zou kunnen ontstaan? Wie Psalm 1:3 los leest, zou kunnen menen dat het de rechtvaardige altijd maar voor de wind zal gaan en dat alles hem gemakkelijk af zal gaan. Wie wat verder leest in het Boek der Psalmen ziet al snel dat de werkelijkheid weerbarstiger is dan dat. Maar deze afbeelding zegt meteen al bij Psalm 1 hoe we het in het leven van Jezus zien: de Rechtvaardige draagt vrucht doch in de weg van het kruis.

Bonhoeffer

Hoe kun je vanuit Psalm 58 Christus preken? Tijdens deze blogserie zijn al diverse voorbeelden en aanknopingspunten langs gekomen (zie bijvoorbeeld “dag 23” en “dag 33”), die we hier nu niet zullen herhalen. Echter, zoals we eerder al noemden maar toen nog niet verder uitwerkten, heeft Dietrich Bonhoeffer (1906–1945) een preek gehouden die zeker sinds hij in het Engels is vertaald waarschijnlijk als de bekendste preek over Psalm 58 mag gelden. Deze preek is zeker een voorbeeld van het verkondigen van Christus vanuit een psalm en laten we er daarom hier kort op ingaan.

Aan het begin van de preek zegt Bonhoeffer:

Kan deze vreselijke wraakpsalm ons gebed zijn? … Nee, wíj kunnen deze psalm niet bidden. Niet omdat wij daarvoor te goed zijn (wat een oppervlakkige gedachte en wat een onbegrijpelijke hoogmoed!), maar omdat wij daarvoor te zondig zijn, te slecht! … Deze wraakpsalm is het gebed van een onschuldige. … In David bidt Christus zelf deze psalm en met Christus de gehele heilige kerk.[3] 

We zien hier deels dezelfde denkwijze als bij Salomon van Til: het roepen om de bestraffing en ondergang van de goddelozen past niet zomaar ieder mens en juist daarom moeten we in deze psalm Christus aan het woord zien.

Maar in en met Christus kan de kerk de psalm dan wel meebidden. In de Nederlandse vertaling van de preek is de volgende passage, die duidelijk maakt wat we als kerk dan bidden, gemarkeerd als de kern van de preek:

Wie God aanroept op de vijand te wreken, die ziet daarmee af van zijn eigen wraak. Wie zichzelf wil wreken weet niet met wie hij van doen heeft, die wil zijn zaak nog zelf in handen nemen. Wie echter de wraak alleen aan God overlaat, die is bereid zelf te lijden en te dulden, zonder wraak, zonder ook maar te dénken aan eigen wraak, zonder haat en zonder tegenspraak; die is zachtmoedig, vredelievend, die heeft zijn vijanden lief. Voor hem is Gods zaak belangrijker geworden dan zijn eigen lijden. Hij weet: God zal overwinnen. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here’ (Romeinen 12:19).[4]

Met Psalm 58 roepen tot God om wraak, maakt ons dus niet bloeddorstig, maar helpt ons juist onze eigen wraakzucht op te geven en leert ons Christus’ gebod na te leven om onze vijanden lief te hebben. (Terzijde: deze preek dateert uit 1937; het valt buiten het bestek van deze blogserie om de verhouding tussen wat Bonhoeffer hier preekt en zijn betrokkenheid bij de aanslag op Hitler enkele jaren later nader te doordenken.)

Hoe belangrijk bovenstaande passage ook is, naar mijn eigen indruk zijn we hiermee toch nog niet bij de kern van Bonhoeffers preek. Die komt pas wanneer hij verder ingaat op vers 11: “De rechtvaardige zal zich verblijden als hij de wraak ziet; hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddeloze” (HSV).

Hij zegt hierover: “De goddeloze moet sterven, opdat Gods gerechtigheid zal zegevieren. Het gaat hier niet meer om menselijke vriendschap en menselijk medelijden. Het gaat alleen daarom, dat God zal overwinnen.”[5] Op het eerste gezicht klinkt dit misschien zoals ds. Willem Lamain (“dag 4”) en Franciscus Turretini (“dag 32”), die spraken over het zich verheugen in Gods recht dat zo ver gaat dat men gevoelens van medelijden met de gestrafte goddelozen verliest, zelfs als het verwanten zijn. Bij Bonhoeffer heeft dit echter een andere spits (die overigens, zij het iets minder uitgewerkt, ook in de preek van ds. Lamain te vinden is). Voor Bonhoeffer is Christus namelijk niet alleen de rechtvaardige die deze psalm bidt, maar ook de goddeloze wiens bloed heeft gevloeid:

Wie voor deze vreugde over de wraak van God en over het bloed van de goddelozen terugschrikt, die weet nog niet wat er aan het kruis gebeurde. … Het bloed van de goddeloze is al vergoten. … Gods gerechtigheid is al vervuld. Dat is gebeurd aan het kruis van Jezus Christus.[6]

Oepke Noordmans (1871–1956), volgens sommigen de diepzinnigste Nederlandse theoloog van de twintigste eeuw, schreef eens:

De diepste tonen uit het psalmboek zijn in Jezus’ mond tot kruiswoorden geworden en zo kunnen wij dan ook niet bij de psalmen niet komen dan door de dood van Jezus heen. De psalmen moeten eerst tot gezangen worden, voor wij ze kunnen gebruiken. Met andere woorden, zij moeten met Christus in het Nieuwe Testament weer opstaan, nadat ze met Hem gestorven zijn.[7]

Dat zien we hier in de preek van Bonhoeffer geïllustreerd.

Calvijn

Hoezeer het ook terecht is dat de kerk de psalmen leest in het licht van Christus – het voortdurend lezen en bidden en zingen van de psalmen in de kerk is moeilijk gaande te houden als men het slechts opvat als een buitenissige interesse in oud-Hebreeuwse poëzie uit een ver vervlogen tijd en cultuur zonder relatie tot de kern van het geloof –, toch zijn er ook risico’s aan verbonden. Door de eeuwen heen heeft de christelijke lezing van psalmen soms een anti-joods karakter gekregen waar we zo niet mee door moeten willen gaan. Daarnaast kan een christelijke “herinterpretatie” van een moeilijke tekst als Psalm 58 de indruk wekken de psalm als zodanig eigenlijk niet deugt en pas via een christelijke “kunstgreep” te gebruiken is.

Het is daarom ook goed naar Calvijns benadering van vers 11 te kijken. Hij is de psalmen niet voortdurend expliciet christelijk aan het “herinterpreteren,” maar blijft dichter bij wat er direct staat. Voor hem is het, in elk geval bij Psalm 58, maar ook bij het moeilijke slot van Psalm 137 (de kinderen tegen de rots), de Heilige Geest die ons de psalm zuiver leert zingen. Hij schrijft in zijn commentaar op Psalm 58:11:

De Profeet schijnt aan de rechtvaardigen eene gemoedsaandoening toe te schrijven, die zeer ver is van de zachtmoedigheid, die den geloovigen betaamt; … echter … is er geenerlei ongerijmdheid in gelegen, dat de geloovigen, geleid en bestuurd zijnde door den Heiligen Geest, blijdschap smaken, als zij de oordeelen Gods zien.[8]

Hij wijst erop dat verlangen naar de bekering van vijanden en vreugde over de vergelding, elk op zijn tijd, goed samen kunnen gaan:

Hij, die gedreven zijnde door den ijver des Heiligen Geestes, zijne begeerten in overeenstemming brengt met de rechtvaardige wrake Gods, zal zich verblijden telkenmale als hij ziel, dat de goddeloozen door de hand Gods worden gestraft, evenals hij door medelijden bewogen, wenschen zal dat zij zich bekeeren, opdat zij behouden worden. Want, evenals de barmhartigheid Gods niet verhindert, dat Hij zich ter bestemder tijd streng Rechter zal betoonen, als er geene verandering ten goede komt, en van den anderen kant zijne strengheid niet strijdig is met zijne goedertierenheid, zoo zouden ook de rechtvaardigen, terwijl zij het leed, dat hun wordt aangedaan, geduldig verdragen, grootelijks verblijd zijn, als zij hunne vijanden op den weg des heils konden brengen, en zouden dus meer behagen hebben in hunne bekeering dan in hun verderf. Evenwel wanneer hunne halsstarrigheid er hen toe gebracht heeft, dat God wrake over hen doen moet, dan hebben de rechtvaardigen eene goede reden om zich te verblijden, omdat zij hieruit weten, dat hun leven Gode dierbaar is.[9]

Als men tot God bidt om gered te worden van hun vijanden, en God verhoort dan gebed dan eindelijk, dan is volgens Calvijn blijdschap gepast:

Gelijk zij dus zuchten en zich kwellen terwijl God hunne beproeving en hun leed niet schijnt te bemerken, zoo kan het niet anders of zij moeten blijdschap smaken, als de boozen hun verdiende loon krijgen.[10]

Calvijn heeft hier zeker een punt te pakken. Je kunt bij een psalm als Psalm 58 meteen het ergste denken – dit is zo wraakzuchtig, hier kan ik niets meer mee –, maar je kunt ook op zoek gaan naar een manier om deze psalm wel “zuiver” te zingen. In de Bijbelwetenschappen wordt in dit verband soms gesproken om niet (alleen) te lezen met een “hermeneutiek van wantrouwen” (waarbij je alert bent op mogelijke kwade intenties of consequenties van een tekst), maar (ook) met een “hermeneutiek van vertrouwen” (probeer de tekst en zijn schrijver welwillende te begrijpen zonder meteen het kwaadste te denken of erachter te zoeken). Voor Calvijn gaat het echter verder dan algemene welwillendheid tegenover een tekst. Hij geeft zich er ook expliciet rekenschap van dat een mens zich kan laten leiden door hartstochten en zo in wreedheid en onmatige wraakzucht vervallen.[11] Maar daarom komt het erop aan deze psalm door de Heilige Geest te zingen, zodat het geen valse wanklank wordt.

Tot slot

Ondertussen blijft het wel spannend – ieder die Psalm 58 leest voelt wel aan dat je met de woorden van deze psalm gemakkelijk een kant op kunt gaan die geheel tegen de Geest van Christus is. En als je dan toch gaat zeggen dat dat de stem Christus of de ingeving van de Geest is, ga je dan niet de grens van godslastering over?

Leest men in het licht van 2 Timotheüs 3:16–17 Psalm 58 als geïnspireerde Schrift, dan kan men enerzijds deze psalm niet zomaar negeren, maar kan men hem anderzijds ook niet zomaar te pas en te onpas naspreken. In 2 Timotheüs is inspiratie immers direct gekoppeld aan het “nuttig” gebruik van de Schrift, om de “mens van God” toe te rusten tot alle goed werk.

Wie dat “nuttig” gebruik van een psalm niet meteen ziet, kan op zoek gaan naar hoe die psalm door de eeuwen heen is uitgelegd en gebruikt, om te zien tot welke boom de psalm is uitgegroeid en welke goede vruchten hij heeft voortgebracht – en uiteraard kan men dan ook waarschuwende voorbeelden van hoe het niet moet tegenkomen. Deze blogserie heeft soms ontsporingen bij het gebruik van Psalm 58 laten zien, soms twijfelachtige gevallen waarvan u misschien dacht: “Wat moeten we daar nu van zeggen,” maar hopelijk toch zeker ook voorbeelden van nuttig gebruik waardoor u bent opgebouwd.


[1] Herman Bavinck, Gereformeerde dogmatiek, deel 1 (Kampen: Bos, 1895), iv.

[2] http://digital.wlb-stuttgart.de/purl/bsz307047059.

[3] Dietrich Bonhoeffer, “Psalm 58 – Wraakpsalm om nog te bidden? – 1937,” vert. Anthony Janse(?), JC33NL – Christelijk geloven in Nederland, https://jc33nl.nl/personen/over-2/de-vrijzinnigheid-van-bonhoeffer-inleiding/psalm-58-wraakpsalm-om-nog-te-bidden-preek-bonhoeffer-1937/ (geraadpleegd april 2019; met een kleine aanpassing van de vertaling van de laatste zin).

[4] Bonhoeffer, “Psalm 58 – Wraakpsalm om nog te bidden? – 1937.”

[5] Bonhoeffer, “Psalm 58 – Wraakpsalm om nog te bidden? – 1937.”

[6] Bonhoeffer, “Psalm 58 – Wraakpsalm om nog te bidden? – 1937.”

[7] Oepke Noordmans, Verzamelde werken, vol. 2 (Kampen: Kok, 1979), 22. Aangehaald in: G. W. Marchal, “Een luisteroefening naar Psalm 58,” Kontekstueel 22, no. 6 (2008), n. 8, http://www.kontekstueel.nl/35-algemene-artikelen/535-nr2-2010-de-identiteit-van-een-christen-intro-v15-535.

[8] Johannes Calvijn, Het Boek der Psalmen, deel 1, vert. J. Boer Knottnerus (Utrecht: H. ten Hoove, z.j.), 760–61, https://archive.org/details/hetboekderpsalme01calv/.

[9] Calvijn, Het Boek der Psalmen, 1:761.

[10] Calvijn, Het Boek der Psalmen, 1:761.

[11] Calvijn, Het Boek der Psalmen, 1:761.

Maak een website of blog op WordPress.com