Dag 32: Eschatologische vreugde over Gods vergelding – Thomas van Aquino en Franciscus Turretini over Psalm 58:11

Binnen de systematische theologie speelt Psalm 58 een bescheiden rol. Bij de hamartologie (zondeleer) wordt vers 4 (“De goddelozen zijn vervreemd vanaf de baarmoeder”) soms aangehaald als bewijstekst voor de erfzonde of wordt juist gesteld dat dit vers daar niet over gaat. Bij de eschatologie (leer van de laatste dingen) komt vers 11a (“De rechtvaardige zal zich verheugen wanneer hij de vergelding ziet”) soms aan bod. Nu had Augustinus in zijn preek over onze psalm al wel gezegd over dit vers (zie “dag 27”):

[Het duidt] niet op de toekomende [vergelding], want zie wat volgt: “Hij zal zijn handen wassen in het bloed van de zondaar.” Wat betekent dit? … Wanneer de rechtvaardige de bestraffing van de zondaar ziet, put hij hier nut uit voor zichzelf. Zo dient de dood van de één tot het leven van de ander. Want als geestelijk het bloed vloeit van hen die van binnen sterven en jij zo’n vergelding ziet, was dan daarin je handen, en leef vervolgens zuiverder. 

Maar latere theologen voelden zich daar niet door gebonden en hebben vers 11a toch met de eschatologie in verband gebracht.

Bij de bespreking van de preek van ds. Willem Lamain over Psalm 58 (“dag 4”) zagen we ook al dat hij aan het slot naar aanleiding van vers 11 zei:

En eenmaal als de kerk verlost is uit dit jammerdal, dan zullen zij zich eeuwig in de handhaving van Gods recht verlustigen. Dan zal David niet meer zeggen: handel mij zachtkens met de jongeling. Maar er zal zijn een volkomen Amen zeggen op al Gods handelingen. Vlees en bloed beërft het koninkrijk van God niet.

We parafraseerden dit als: “David zal verlost worden van zijn verdrietige vaderlijke gevoelens (als mens van vlees en bloed) over de ondergang van zijn zoon [Absalom], om zich voor eeuwig te kunnen verheugen in Gods recht, dat boven alles gaat,” en merkten erbij op: “Niet iedereen zal deze gedachte misschien onmiddellijk mee kunnen maken. Maar het is wel een gedachte die diep verworteld is in de gereformeerde traditie. Wellicht kom ik er in een later blogbericht nog eens op terug.” Laten we dat vandaag, vrij in het kort, doen.

Thomas van Aquino

In de middeleeuwen stelt Thomas van Aquino (1225–1274) in zijn Summa Theologica in de verhandeling over de laatste dingen the vraag aan de orde “of de gelukzaligen zich zullen verheugen over de straffen voor de goddelozen.” Zijn eerste bewijstekst dat dit inderdaad zo zal zijn, is Psalm 57(58):11a: “De rechtvaardige zal zich verheugen wanneer hij de vergelding ziet.” Maar hij voegt eraan toe:

Een zaak kan op twee manieren een stof tot vreugde zijn: op de ene manier heeft de vreugde betrekking op de zaak als zodanig (per se) – maar zo zullen de heiligen zich niet verheugen over de straffen voor de goddelozen; op de andere manier heeft de vreugde betrekking op wat ermee gepaard gaat (per accidens): men verheugt zich dus vanwege iets wat aan de zaak verbonden is – en op deze manier zullen de heiligen zich verheugen over de straffen voor de goddelozen, door daarin de orde van het goddelijk recht op te merken en hun eigen bevrijding, waarover ze zich zullen verblijden. Zo zullen het goddelijke recht en de eigen bevrijding de oorzaak als zodanig (per se) zijn voor de vreugde van de gelukzaligen, maar de straf voor de goddelozen zal het zijn vanwege wat ermee gepaard gaat (per accidens).[1]

Dit klinkt op zich als een zinvol onderscheid en exegetisch is het ook te verdedigen omdat het in vers 12 gaat over “vrucht voor de rechtvaardige” en “God die recht doet op aarde” – de vergelding in vers 11a is geen doel op zich. Thomas legt helaas echter niet uit hoe men in aansluiting bij zijn uitleg van vers 11a de tweede helft van dat vers (“Hij zal zijn handen wassen in het bloed van de zondaar”) op kan opvatten.

Franciscus Turretini

Spannender of moeilijker is wellicht wat de gereformeerde theoloog Franciscus Turretini (1623–1687) in zijn Institutiones Theologiae Elencticae betoogt in zijn verhandeling over de laatste dingen. Hij stelt daar dat de vreugde van de gelukzaligen in het eeuwige leven niet zal worden verstoord door het feit dat dat ze verwanten en vrienden zullen missen die uitgesloten zijn van het eeuwige geluk. Hij citeert Psalm 58:11 hierbij als één van zijn bewijsteksten:

Alle natuurlijke[2] genegenheid die gelovigen in dit leven voor hun naasten koesteren zal vernietigd zijn … Zij zullen geen enkel gevoel van medelijden hebben met hen van wie ze zullen zien dat ze uitgesloten zijn van Gods tegenwoordigheid en voorwerpen zijn van zijn toorn en eeuwige vervloeking. Nee, zij zullen zich verheugen in zijn rechtvaardige oordelen en zullen het er met volle instemming mee eens zijn (Openb 15:3,[3] 16:7 en 19:2): “O almachtige God, waarachtig en rechtvaardig zijn uw oordelen.” Ja, “de rechtvaardige zal zich verblijden als hij de vergelding ziet” (Ps 58:11).[4]

Met andere woorden: als rechtvaardigen het nu nog moeilijk vinden om Psalm 58:11 van harte te zingen omdat ze tegelijk medelijden voelen met hen die de vergelding treft, dan mogen ze erop vertrouwen dat God zulke gevoelens weg zal nemen zodat ze zich voor eeuwig ongestoord kunnen verheugen in zijn vergelding.

Zo geformuleerd kan het gemakkelijk cynisch klinken en kan men zich afvragen of Turretini geen slachtoffer is geworden van zijn eigen gereformeerde scholastieke systeem. En het is inderdaad ook wel goed om te zien dat de geciteerde teksten als zodanig niet gaan over vreugde over de ondergang van geliefden.

Maar misschien bedoelt Turretini het toch niet zo gevoelloos als dat het voor een moderne lezer mogelijk klinkt. Misschien wil hij een antwoord bieden op de opmerking van die Egyptische tiener die in de knoop zat met zijn geloof: “Wat is dat voor een hemel waarin ik tot in alle eeuwigheid mag toezien hoe één van mijn vrienden voor altijd pijn lijdt in de hel.” Misschien heeft hij juist een pastorale intentie: wie nu de pijn met zich meedragen dat een kind of ander geliefd persoon verkeerde wegen is gegaan en daarop is omgekomen, mogen weten dat zij die pijn niet voor eeuwig met zich mee zullen hoeven te dragen – ook al kunnen ze het nu nog niet zien, dan zal de last van hen worden afgenomen en zullen ze eenvoudig kunnen toestemmen dat de Heere het zelfs in dezen goed heeft gedaan.


[1] Thomas Aquinas, Summa theologica, suppl. q.94 a.3; cf. de vertaling van de Fathers of the English Dominican Province.

[2] In het Latijn staat carnalis, dat letterlijk “vleselijk” betekent. Omdat “vleselijke genegenheid” in het Nederlands meteen de associatie van “zondige genegenheid” heeft, is “natuurlijk” hier waarschijnlijk een betere vertaling. Wat betreft familieleden kan men denken aan “genegenheid vanwege bloedband,” maar Turretini bedoelt het wel iets breder want hij spreekt ook over vrienden.

[3] De Latijnse editie van 1685 heeft “14. 3,” maar de woorden die worden geciteerd staan in Openbaring 15:3.

[4] Franciscus Turretini, Institutiones Theologiae Elencticae 20.11.10, https://books.google.com/books?id=UTXYzkvVcxkC (cf. de Engelse vertaling van George Musgrave Giger).

Maak een website of blog op WordPress.com