Trouwe lezers van de Statenvertaling kennen het vers wel: “De Koning is als gebonden op de galerijen” (Hooglied 7:5b). Het is misschien niet een heel bekend vers, maar als kind heb ik er toch wel eens een preek over gehoord en er is ook wel eens een prekenbundel onder de titel De Koning als gebonden op de galerijen verschenen.
De kanttekenaren merken bij dit vers op:
Versta hier bij den Koning den koning Salomo, zijnde een beeld van Christus. De zin is: Als de Koning wil gaan over de galerij van de ene kamer naar de andere, en in het gaan u ziet, zo moet Hij stilstaan om u te aanschouwen, niet anders dan of Hij aan de galerij vastgebonden was.
En:
Het Hebreeuwse woord rehatim is Gen. 30:38, 41. Ex. 2:16 overgezet met goten; maar een gelijk woord Hoogl. 1:17, is overgezet met galerijen, gelijk het hier ook alzo moet genomen worden. En versta door het woord galerijen gebouwen langs de huizen gaande. En op of in de galerijen gebonden te zijn betekent hier dat Christus een vaste woning of verblijf heeft in het huis Zijner kerk, waar deze Koning gebonden is en gebonden blijft met de banden der liefde, die Hij Zijn lieve bruid, de kerk, is toedragende, Rom. 8:35.
Een paar opmerkingen hierbij: (1) Volgens de eerste kanttekening verwijst het woord “Koning” in directe zin naar Salomo (ook al is die een beeld voor Christus). Het zou dan logischer zijn om “koning” zonder hoofdletter te spellen en dat is in diverse uitgaven van de Statenvertaling dan ook gebeurd (bijvoorbeeld de Jongbloededitie en de driedelige uitgave met kanttekeningen). Maar in de edities van 1637 en 1657 stond de hoofdletter er wel en in de GBS-editie staat hij er nu ook nog.
(2) Het valt op dat de twee geciteerde kanttekeningen feitelijk twee verschillende interpretaties geven van het vers: volgens de tweede kanttekening betekent het gebonden zijn op de galerijen dat Christus een vaste woning of verblijfplaats heeft in het huis van zijn kerk. De gebondenheid aan de galerijen is dan te vergelijken met wat we in gewoner Nederlands gebondenheid aan eigen huis en haard noemen.
De eerste kanttekening roept een iets ander beeld op: als de koning over de galerij loopt, ziet hij zijn bruid en moet hij wel stilstaan om haar te bewonderen. Het klinkt misschien erg romantisch, maar dat is in het Hooglied natuurlijk niet zo vreemd, en deze uitleg lijkt beter aan te sluiten bij de eerste helft van het vers die de schoonheid van de bruid beschrijft: “Uw hoofd op u is als Karmel, en de haarband uws hoofds als purper.”
Toegepast op Christus betekent dit vers dan dat de liefde van de Koning voor zijn kerk veel verder gaat dan “liefdadigheid” van een goede Koning voor zijn onderdanen. Ziet Hij zijn kerk, dan ziet Hij niet slechts onderdanen, maar zijn eigen bruid in haar schoonheid en weet Hij het: met haar wil Ik voor eeuwig zijn.
Men kan zeker bezwaar hebben tegen een vergeestelijkte uitleg van het Hooglied als die daaruit voorkomt dat de kerk geen raad weet met gewone aardse liefde. Maar tegelijk is er wel het risico dat met het wegvallen van een geestelijke uitleg van het Hooglied – althans in veel kerkelijke kringen – de kerk het zicht verliest op de geestelijke intimiteit tussen Christus en zijn gemeente die vroegere generaties zich juist aan de hand van het Hooglied zo diep konden inleven.
(3) Ondertussen is er wel een taalkundig probleem. Zoals uit het begin van de tweede kanttekening blijkt, is het eigenlijk niet zeker dat het hier gebruikte Hebreeuwse woord “galerijen” betekent. Er wordt wel verwezen naar Hooglied 1:17, maar daar staat toch net een ander Hebreeuws woord en bovendien betekent dat misschien toch eerder “draagbalken” dan “galerijen” (de twee grote Hebreeuwse woordenboeken HALOT [Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament] en DCH [Dictionary of Classical Hebrew] geven voor het woord in Hooglied 1:17 het Engelse “rafters”). Voor het woord in ons vers, Hooglied 7:5, stelt DCH wel “galerij” voor of, vanwege het meervoud, “pad beplant met bomen.” Dat laatste zou een verklaring in lijn met de eerste kanttekening nog niet al te zeer veranderen, alleen is het beeld dan verplaatst van het paleis zelf naar bijvoorbeeld de paleistuin: daar staat de koning gekluisterd op het pad als hij tussen de bomen de schoonheid van zijn bruid ontwaart. Echter, DCH wijst erop dat er ook heel andere opvattingen van de betekenis van het Hebreeuwse woord in kwestie zijn: “haarlok,” “weversboom” en “strook leer.” HALOT geeft aan dat er onzekerheid is over de betekenis van het woord, noemt verschillende opties maar niet de betekenis “galerij,” en lijkt nog het meest te denken aan iets als “haarlok” of “haarvlecht.”
In hedendaagse vertalingen luidt Hooglied 7:5 (soms genummerd als 7:6) bijvoorbeeld:
Je hoofd is als de Karmel, je haarlokken zijn omwonden met een band van koningspurper. (Willibrordvertaling 1995)
Je hoofd rijst op als de Karmel, omkruld door purperen lokken, waarin een koning ligt verstrikt. (De Nieuwe Bijbelvertaling)
Uw hoofd is op u als de Karmel en uw haartooi is als roodpurper, de Koning zit gevangen in de lokken. (Herziene Statenvertaling)
De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) en de Herziene Statenvertaling (HSV) zitten hier ogenschijnlijk qua betekenis vrij dicht bij elkaar en Engelse vertalingen zoals de New Revised Standard Version, de English Standard Version, de New International Version en de Christian Standard Bible bieden ook een vergelijkbare vertaling. Er is wel één opmerkelijk verschil: terwijl de NBV over “een koning” spreekt (in het Hebreeuws staat er geen lidwoord), heeft de HSV “de Koning” met lidwoord en hoofdletter.
Wat moeten we ons hierbij voorstellen? Volgens de NBV is in dit gedeelte de hij-figuur aan het woord. “Een koning” duidt dan mogelijk niet op hemzelf als de bruidegom: “purperen lokken, waarin een koning ligt verstrikt” is misschien slechts een poëtische manier van de bruidegom om te zeggen “je haarlokken zijn koninklijk mooi.”
Bij de HSV verwijst “de Koning” uiteraard wel naar de bruidegom zelf. Met het gebruik van de hoofdletter geven de vertalers van de HSV ongetwijfeld aan dat ze willen dat we als lezers aan Christus denken. Maar kunnen we dat zeggen, dat Christus gevangen zit in de lokken van zijn bruid, de gemeente? Wat moge dit betekenen? Misschien is er daadwerkelijk behoefte aan een nieuwe prekenbundel, De Koning gevangen in de lokken, die dit verheldert, want dit zal zelfs voor trouwe lezers van de Herziene Statenvertaling niet voor zich spreken.
Mogen we ons het beeld voorstellen dat de koning zijn bruid zo intiem omhelst dat hij als het ware gevangen raakt in haar haarlokken? Of is zijn blik “geboeid” door haar haarlokken? En is dit dan ook geestelijk te verstaan?