“Rabbina yostor” “(“onze Heer behoede ons”), verzucht de moslimmoeder op de stoep almaar, “Rabbina yostor.” “Maar het belangrijkste is dat het met jou goed gaat,” voegt ze er vriendelijk aan toe wanneer we een woord hebben gewisseld over de sombere situatie in Egypte, om dan weer terug te vallen in “Rabbina yostor.”
Op mijn vraag aan de sapschenker of hij niet moet demonstreren, antwoordt hij duidelijk: “Demonstranten dat zijn mensen die niet hoeven te werken, maar ik heb wel mijn werk.”
Naast de slagerij zit een man die ik niet eerder heb gesproken en wenkt voor een praatje. Zodra ik verteld heb dat ik aan het protestantse theologische seminarie in de zijstraat werk en hij dus begrijpt dat ik christen ben, krijgt hij even een vreemde blik in de ogen, maar vraagt dan of ik gehoord heb over het paradijs. “Je bedoelt het paradijs na de dood?” vraag ik. “Precies, na de dood wacht ofwel het paradijs of de hel. En weet je ook wie je ogen gemaakt heeft en je mond?” Ik knik bevestigend. “Goed, zeg mij dan nu na: ‘Er is geen god dan God en Mohammed is zijn profeet,’“ vervolgt hij zonder omwegen, “eerst dus het eerste deel: ‘Er is geen god dan God.’” De poging tot een flitsbekering loopt echter op niets uit. Ik houd even mijn mond, en wanneer hij teleurgesteld kijkt, zeg ik: “Ik geloof wel dat er maar één God is, maar ik ga dit nu niet nazeggen.” “Denk er nog eens over na,” zegt hij ten slotte.
Ik heb het gevoel dat het beter is het gesprek even over een andere boeg te gooien en vraag of hij niet moet demonstreren, hetzij “voor” hetzij “tegen.” Maar hij schudt beslist en tegelijk wat vermoeid het hoofd: “De uitslag van het referendum is in Gods hand.”