De conferentie “Arabisch Christelijk Erfgoed” besluit het vrijdagprogramma met drie interessante lezingen. Ds. Refaat Fathi, presbyteriaans synodesecretaris en docent Arabisch voor toekomstige predikanten, spreekt over het christelijke gedachtegoed in de poëzie uit de “tijd der onwetendheid” ofwel de pre-islamitische periode. Het wordt algemeen erkend dat de Arabieren voor de komst van de islam grote dichters kenden, hoewel de Egyptische schrijver Taha Hoessein (1889–1973) onder vuur kwam toen hij opperde dat de Koran in het licht van deze poëzie zou moeten worden gelezen. Ds. Fathi ziet vijf deugden in deze voorislamitische poëzie: vrijgevigheid, wijsheid, geduld, eerlijkheid en trouw. Als voorbeeld noemt hij een dichter die een man tegen zijn vrouw laat zeggen dat wanneer ze eten kookt, ze er altijd voor moet zorgen dat er ook een gast is die mee-eet. Een andere man wordt een vrek genoemd omdat hij dik is en dus blijkbaar te gierig om zijn voedsel met anderen te delen.
Dr. Jozeef Moeries Faltas is orthodox en spreekt over de uitleg van de gelijkenis van de slimme zoon door de dertiende-eeuwse kopt Girgis ibn al-Makien. Volgens hem was de tweede zoon uit de bekende gelijkenis uit Lukas 15 niet zozeer jong in jaren als wel in verstand en moraal. Het geld dat de vader hem meegaf waren verstandelijke vermogens. Girgis noemde deze zoon sjater. Ik ken die term als een woord van waardering dat ik vanwege de Egyptische voorliefde voor complimenten vaak hoor. Collega’s zeggen bijvoorbeeld dat ik nu sjater in het Arabisch ben en studenten die denken dat vleien tot hogere cijfers leidt of gewoon iets aardigs willen zeggen beweren dat ik erg sjater ben. Intuïtief vertaalde ik “de sjatere zoon” in de titel van de lezing daarom als “de slimme zoon” of “de clevere zoon” en ik was benieuwd waarom Girgis voor die benaming had gekozen–misschien omdat de jongen uiteindelijk zo verstandig was naar huis terug te keren? Dr. Jozeer Moeries Faltas helpt mij aan het einde van zijn lezing echter uit de droom: sjater betekende destijds schandalig.
Opeens begin ik te twijfelen of ik al die complimentjes de afgelopen jaren niet helemaal verkeerd heb begrepen. Waren het niet met een schijnheilige glimlach gesproken beledigingen? Bij het natafelen met enkele sprekers blijkt echter dat de Egyptenaren de oude betekenis van schandalig ook niet meer kenden en dus mag ik ervan uitgaan dat de complimenten ook echt als zodanig waren bedoeld – in hoeverre ze terecht zijn, is natuurlijk een ander vraag waar ik zelf niet over hoef te oordelen. Wel merkt een van de aanwezigen op dat sjater sinds de Revolutie ook “slim in het stelen” is gaan betekenen. Iets van de oude betekenis keert dus weer terug. Hij zegt echter ook dat “dief” heden ten dage een compliment is in Egypte omdat het betekent dat je geld hebt, terwijl “eerlijk” betekent dat je een armoedzaaier bent. “Dief” genoemd worden is daarom zo erg niet meer.
Pater Kamiel William van het Rooms-katholieke seminarie in Caïro spreekt over Sa‘aadiya al-Fayyoemi (882–942), een jood die de eerste volledige Arabische vertaling van het Oude Testament maakte en daarbij interpreterend te werk ging. Zo werkte hij het antropomorfe (=op menselijke wijze) spreken over God in zijn vertaling weg en verving hij de namen van oude volken door in zijn tijd bekende nationaliteiten.
Een van de orthodoxe aanwezigen stelt pater Kamiel een vraag: “Gaan Henoch en Elia in de vertaling van Sa‘aadiya levend naar de hemel of sterven ze en worden ze zo weggenomen?” Een protestantse oudstudent licht voor mij toe dat dit een belangrijk geschilpunt is tussen orthodoxen en katholieken: volgens hem zeggen de katholieken dat Henoch en Elia gestorven zijn en dat ook de maagd Maria gestorven is en dat zij na haar dood ten hemel gevaren is, terwijl de orthodoxen stellen dat Henoch en Elia niet gestorven zijn en de Maagd Maria ook niet en dat dit de reden is waarom zij uit de hemel kan verschijnen aan mensen hier en nu. Helaas voor de vraagsteller heeft Sa‘aadiya de Bijbelteksten over Henoch en Elia gewoon letterlijk vertaald zodat de vraag naar de juiste uitleg ervan open blijft.
Aan het eind van de dag vraag ik één van de aanwezige oudstudenten wat hij van het wetenschappelijk niveau van de conferentie vindt. Daar zit het volgens hem wel goed mee, maar hij mist de praktische toepassing voor het heden: wat kunnen we hier nu mee? Ik werp tegen dat die vraag niet hoeft te worden gesteld: je kunt ook gewoon genieten van het horen van verhalen over het verleden en daar voldoende voldoening uitputten om zo’n conferentie bij te wonen. Mocht dit echter een drogreden zijn, dan heeft de student misschien wel een punt. Of toch weer niet: het aanhoren van al deze niet-wereldschokkende wetenswaardigheden leidt toch tot worteling in een Midden-Oosterse traditie waar men als protestant anders geen weet van zou hebben.
Onze kosterende studenten spelen op een rustig moment graag even met de te koop aangeboden kruizen (die tot de vaste uitrusting van orthodoxe priesters behoren).
De bezoekers komen deels van verre: de oudstudent rechts is thans in de provincie Asyut woonachtig, op ruim vierhonderd kilometer afstand van het seminarie. De oudstudent links van de kolom woont in de provincie Minya, nog altijd meer dan tweehonderd kilometer bij ons vandaan. Hij kon zijn conferentiebezoek echter combineren met andere verplichtingen in Caïro.
PS: In mijn vorige blog verzuimde ik te vermelden dat deze conferentie niet alleen een conferentie is van het Center for Middle Eastern Christianity aan ons seminarie maar tegelijk ook de twintigste jaarlijkse conferentie van de “Vrienden van het Arabisch Christelijk Erfoed.”